print deze recensie

De desoriëntatie is woord geworden



Auteur: Alfred Schaffer
Titel: Geen hand voor ogen
ISBN: 90-234-1454-3
Uitgeverij: De Bezige Bij
Datum bespreking: 19-07-2004
 
Alfred Schaffer Uit alle bundels van Alfred Schaffer spreekt een kalme wanhoop. De constante in zijn werk zijn de ontregelende regels in een koele, zakelijke toon. In Geen hand voor ogen, Schaffers nieuwe bundel die dit voorjaar uitkwam, wordt dit levensgevoel echter pregnanter verwoord dan in zijn eerdere werk. De gedichten brengen de radeloosheid, de desoriëntatie onthutsend nauwkeurig in beeld.

Vormvast zonder houvast

Het eerste dat opvalt bij het openslaan van de bundel is de vormvastheid van de gedichten. Deze vormvastheid was eerder te zien in de bibliofiele bundel Definities en hallucinaties (2003), een knap geconstrueerde bundel die geschreven was rond opposities. In Geen hand voor ogen wordt deze techniek gevarieerder toegepast. Gelijkmatige strofen, soms zelfs in de vorm van een sonnet, leveren een rustiger bladspiegel op dan de voorgangers Zijn opkomst in de voorstad (2000) en Dwaalgasten (2002). Dat is wat mij betreft al een opvallende vooruitgang ten opzichte van deze toch al erg fraaie bundels. Doordat de gedichten rustiger lezen, wint de poëzie aan beklemming ten opzichte van het vrijere en meer uitbundige uiterlijk van de eerdere gedichten. Maar niet alleen door de vorm: ook de formuleringen zijn raker geworden, preciezer. In zijn nieuwe bundel formuleert Schaffer zeer beeldend en pijnlijk direct.

Er is iets aan de hand met de formuleringen. Dat was al zo in de eerdere bundels, maar in Geen hand voor ogen treedt het prominenter op de voorgrond. De zinnen zijn grammaticaal glashelder, maar de betekenis van de zinnen, en de samenhang van de zinnen onderling, ontglipt de lezer. Ik citeer een willekeurig vers:

Wat moet hier veranderen? Er is geen tussenweg, de roltrap werkt,
de koffie is heet, de treinen vertrekken stipt op tijd, de file opgelost.
Wat voorbij is past met gemak in een rugzak. Er is geen tussenweg,
we zijn het gewend ondertussen, de verrassing is er nu wel af zo

op het eerste oog, maar aan onze nachtelijke operaties komt geen eind.

(Je hebt nog geen woord gezegd, p.16)

Bij alle vormvastheid heeft de lezer geen enkel houvast aan de woorden.

Verschillende manieren van vervreemding

Schaffer brengt op verschillende manieren een beklemmende vervreemding teweeg. Hij vervreemdt, door bijvoorbeeld eerst een beeld op te roepen en dat te doorbreken:

Voorzichtig kleedt hij haar uit. Voorzichtig kleedt zij hem uit.
Haar lichaam is prachtig. Zijn lichaam is prachtig. Applaus!

(Zijn slotbewegingen bijeen gebracht IV, p. 24)


 
Of door bijvoorbeeld duidelijk tussen aanhalingstekens te citeren en daar aan toe te voegen: ik citeer. En ga zo maar door. Dit zijn geen kunstjes of poëtische foefjes. De urgentie van de regels spreekt uit bijna ieder gedicht. Soms bijvoorbeeld door het gebruik van herhaling, of door het leggen van accenten:

Er stond iets te gebeuren? Of is het al voorbij, de vinger aan de trekker,
de kringelende rook - dat kan ik niet hebben gedaan denk je nog, dat
kán ik niet hebben gedaan.

(Land zo ver je kijken kunt, p. 7)

De taal van Alfred Schaffer en de beelden die hij oproept drukken in alle veelzijdigheid één ding overtuigend uit, en dat is: desoriëntatie.

Een grondig uitgekamd sprookjesbos

Maar vooral de meer persoonlijke toon van veel gedichten maakt van Geen hand voor ogen een bijzondere bundel. De laatste drie afdelingen van de bundel zijn wat mij betreft hoogtepunten in het oeuvre van Schaffer tot nu toe. De sfeer van een nachtmerrie, of preciezer: van een werkelijkheid waarin de nachtmerrie aan de oppervlak ligt, wordt naar het einde van de bundel toe steeds wurgender. En hier moet ik meteen de opmerking corrigeren, waarmee ik de recensie begon: de toon is in deze gedichten allesbehalve zakelijk of koel. In het laatste gedicht van 'Eenmaal andermaal' luidt het:

Alles ademt zwaarder, en dat ben ik? Wat heeft dit te betekenen?
'Zijn jullie al onderweg? Over.' Iets liet ons steeds weer in de steek,
raar maar waar, iets glipt ons steeds opnieuw uit handen,
iets dat zijn beste tijd heeft gehad, iets ongelooflijk dierbaars.

(Eenmaal andermaal VI, p. 84)

En de afsluitende afdeling Bekend terrein (vier gedichten met prachtige gelijkluidende titels) vormt een ijzingwekkend eindpunt. Je ziet als het ware de ogen van de 'ik' heen en weer gaan, gedachten schieten alle kanten op in een benauwde, bewegingloze en uitzichtloze toestand.

Belofte?

<i>Geen hand voor ogen</i> Sinds zijn debuut geldt Alfred Schaffer als belofte. In het juryrapport van de VSB Poëzieprijs 2002 wordt over Dwaalgasten van Alfred Schaffer gezegd dat 'Schaffer bewijst dat hij onbevreesd tussen belofte en een uitdagende toekomst staat'. In mijn eigen tekst over de bundel gebruik ik de term 'belofte' ook ('Met Dwaalgasten is Alfred Schaffer […] hard op weg de belofte van zijn debuut in te lossen.') Maar waar ligt de grens tussen 'belofte' en 'geweldig' en 'groot'? Dat Schaffer allang geen 'belofte' meer is, bewijst Geen hand voor ogen overtuigend. We mogen hem nu gerust indelen bij de 'belangrijke' dichters.

Edwin Fagel


 
Niets van deze pagina's mag worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur.
copyright © de Recensent 2000-2004