Het moet eruit!

Het moet eruit! is de titel van een boek van Marie Cardinal over haar psychoanalyse na een zware jeugd. Perfect gekozen deze titel, omdat de therapie en vervolgens het schrijven als uitlaatklep hebben gewerkt voor Cardinal en haar hoofdpersonage. Het moet eruit! zou ook een prima titel zijn voor het boek van Wouter van Oorschot. Aan alles is te merken dat Van Oorschot het eindelijk eens allemaal heeft kunnen uiten. Met als gevolg een fors boek dat slim genoeg niet de aanduiding ‘roman’ meekreeg, maar simpelweg ‘vertelling’ mag heten.

Als Van Oorschot (1952) enkele bladzijden de tijd neemt om de gehele top 40 van januari 1965 door te nemen, loopt hij het risico de lezer kwijt te raken. En dat zal ook gebeuren. Als die lezer tenminste niet inziet van welk belang muziek kan zijn voor een 14-jarige. Het lijstje biedt de luisteraar de gelegenheid een voorkeur uit te spreken en juist die keuze geeft houvast. In Van Oorschots geval gaat het om Dylan, Stones en Animals. Regelmatig in het verhaal keert hij bij deze (of gelijksoortige) keuzes terug. Als referentiekader van wat hij zelf meemaakt. Ondergetekende is hij daarmee zeker niet kwijt. Deze lezer kent de top 40 van januari 1985 uit zijn hoofd, met zijn voor- en afkeuren daarbij.

Verkleed als mens gaat over de familie Van Oorschot. Moeder en vader zijn druk met de bekende uitgeverij, terwijl de twee zoons om beurten de weg kwijt raken op zoek naar volwassenheid. Guido pleegt in 1963 op 19-jarige leeftijd zelfmoord. Wouter, 8 jaar jonger, moet daarmee leren leven, terwijl zijn ouders het onderwerp tegenover hem doodzwijgen. Van Oorschot werkte zo’n tien jaar aan het boek, zo blijkt uit een interview dat Theodor Holman in 1995 voor De groene Amsterdammer schreef:

‘En nu, nadat ik jaren niet wist hoe ik het zou doen, ben ik een boek begonnen over mijn broer. Ik heb gemerkt dat hij, hoewel hij al 31 jaar dood is, toch een wond heeft geslagen in mij. Die wond is bij mij abstract geworden. Een litteken van iemand die ik niet gekend heb. Dat verdraag ik niet. Ik wil Guido dus herscheppen. Dat moet ik. Als mijn boek klaar is, zal ik een broer hebben in plaats van een niet-broer, ook al is dat een broer die anders is dan hij was. Dan pas zal ik echt kunnen rouwen, en hem kunnen loslaten.’

In dezelfde bewoordingen vertelt Van Oorschot in dit boek over deze niet-broer. Om Guido te herscheppen heeft hij veel bladzijden nodig. Hij verhaalt over zijn ouders, hun verleden, de uitgeverij en de schrijvers die er langs kwamen (Reve, Hermans, De Kadt). Daarnaast heeft hij logischerwijs veel over zichzelf te melden. Hij schets een mooi tijdbeeld van de jaren zestig en zeventig. Clichés als drugs, vrije seks, jeugdcultuur en de kraakbeweging krijgen een oorspronkelijke invulling door de blik van binnenuit. Met al deze verhalen neemt Van Oorschot wederom risico om lezers te verliezen. Dat zijn dan vooral de lezers die, ondanks dat het woord nergens op het boek te vinden is, toch een roman verwachten. Want door al die zijwegen, vergeet je haast dat het boek over Guido zou gaan. In een roman zouden de zijwegen ingeperkt zijn en voorzien van meer dwarsverbanden met het Guido-verhaal. Maar dit is een vertelling, die dankzij de autobiografische achtergrond, geen perfect gebalanceerd boek oplevert.

Wat overblijft is wel degelijk een oorspronkelijk boek waarin, naast een mooi tijdsbeeld, een portret van een broer wordt herschapen. Uit een recent interview in De volkskrant (7-10-2004) blijkt dat Van Oorschot met dit boek zijn perfecte uitlaatklep heeft gevonden: ‘Eigenlijk zou iedereen het moeten doen, na zijn vijftigste, op schrift rekenschap geven.’ Zal ik dan toch die stapel top40-blaadjes nog maar twintig jaar bewaren?

Ricco van Nierop