Microscopische poëzie; als dat geen cliché was

Bijna zou ik de gedichten die zijn gebundeld in Tafel typeren als ‘verstild’. Maar daarmee zou ik deze poëzie ernstig tekort doen. Ze zijn de overtreffende trap van verstild. En als ik niet uitkeek, zou ik zeggen dat de dichter ‘oog heeft voor detail’. Maar ik lees eigenlijk over weinig anders dan details in deze bundel, dus hoever kom ik nog met deze stoplappen? Ik moet op zoek naar alternatieven voor deze clichés maar vind enkel nieuwe: ‘De beschrijvingen zijn microscopisch’; ‘de dichter merkt op waar anderen aan voorbij lopen’; ‘de dichter toont het grote door over het kleine te schrijven’; etc. etc. Het is om wanhopig van te worden.

Tafel is de derde dichtbundel van Erik Lindner (1968). De voorkant toont ons een illustratie van Bert de Beun, met daarop een verlaten weg met een boom erlangs, het begin van een uitgestrekt landschap met nog meer bomen aan de horizon, en net nog te zien, alsof de figuur per ongeluk nog in beeld staat, iets dat lijkt op de jas van iemand die naar dit alles staat te kijken.

Slaan we de bundel open op bij het openingsgedicht, dan vallen we midden in een gedicht over een tafel bij het raam:

Het raam maakt een kier
en de tafel tot hier
breekt
op slag

en de tafel is niet bij het raam
maar hier naast me gaan staan
aan de voet van de tafel
valt het kleed van de tafel

in het licht van het raam
buigt het blad een armlengte
knikt in de elleboog een reep
in de lade, kruimels, paperclips

het stuk karton dat de tafel recht
en het raam open houdt

een schuivend vierkant over de tafel
beent in een stuk op de grond.

Raadselachtige regels. Ik hoor dan altijd de stem van een vriend die níet van poëzie houdt: ‘Waar gáát dit over?’ – en ikzelf dan hakkelend proberen uit te leggen dat je het niet als een verhaaltje moet zien. Maar ik moet zeggen dat de vraag nu ook bij mezelf opkwam. Het zijn observaties, dat is zeker, maar waarvan precies? Van het spel tussen licht en schaduw, lijkt me, en hoe dit, als je er goed naar kijkt, inwerkt op de waarneming. Je zou kunnen zeggen dat nauwkeurige observatie de werkelijkheid verandert. 

In dit verband is het woord ‘tramontane’ van belang voor het werk van Lindner. Het is de titel van zijn debuutbundel uit 1996, en ook in deze bundel staat een gedicht met die titel. De tramontane is de noordenwind in Italië, waar de koopvaardij zijn voordeel van had. Tenzij de zeelieden zich teveel verloren in drank en ‘de tramontane kwijt raakten’. Deze uitdrukking betekent dus zoveel als: niet meer tot handelen in staat zijn, van je stuk gebracht zijn, je bezinning verliezen. Het effect van de gedichten van Lindner is precies dat: door de focus op het detail verliest de lezer zijn oriëntatie, zijn bezinning.

Nog een weetje dat handig is voor het begrip van deze gedichten. In het begin van de bundel is een korte cyclus opgenomen: ‘Naar Acedia’; aan het einde een cyclus ‘Terug uit Acedia’ (en elders in de bundel een gedicht ‘Een lifter naar Acedia’. Acedia is de Latijnse benaming van één van de zeven hoofdzonden, namelijk ‘onverschilligheid’, ‘luiheid’, doorgaans ook vertaald met ‘traagheid’. Nu ligt het voor de hand te stellen dat Lindners manier van observeren traagheid vereist, zoals ook het lezen van zijn gedichten traagheid vereist, of in ieder geval meer aandacht vraagt dan een willekeurige andere tekst. Maar waarom wordt de term Acedia hier als plaatsaanduiding gebruikt? Er wordt heel wat gereisd in Tafel, en met de afbeelding van de weg op de voorkant in het achterhoofd, lijkt dit me geen onbelangrijk gegeven. Kennelijk is traagheid een toestand die bereikt moet worden. In de observaties in de Acedia-gedichten, veelal over een vrouw en een man op reis, speelt Lindner naar mijn idee met verschillende filmgenres.

De kennis van deze ongebruikelijke termen is handig, maar niet noodzakelijk om te genieten van de gedichten in Tafel. Hij noteert in bijna elk gedicht wel een prachtige observatie, een verrassend beeld dat aan de al te alledaagse werkelijkheid is ontleend:

Het belletje van de winkeldeur gaat omhoog
een jongen stapt naar voren en bestelt een brood
een man kijkt in een schrift en noemt een naam
op de televisie op de toonbank zingt een mevrouw
die haar borst rondt tegen het blad van de gitaar
rook draait voor het scherm en trekt naar het plafond
de man legt de hoorn op de haak en het belletje klinkt.

(p. 28)

Verstild is niet het woord. Want de gedichten maken eerder onrustig en hebben een desoriënterend effect. In het titelloze gedicht op pagina 37 heet het: ‘Kleine vergissingen simpel gezichtsbedrog / in je ooghoeken staat wat je opnieuw ziet’. Lang lezen kan dus verwarring veroorzaken. Leest u deze poëzie dus maar niet als u later op de dag nog een schaakpartij van uw 12-jarige wonderneefje wilt winnen, een rondje wilt gaan zwartrijden op de ringweg of een hartoperatie moet uitvoeren.

Edwin Fagel