print deze recensie

De gedichten van de boswachter



Auteur: Klaas Jager
Titel: Klipgeiten
ISBN: ISBN 90 6265 564 5
Uitgeverij: In de Knipscheer
Datum bespreking: 06-09-2004
 
Klipgeiten

Eigenlijk haat ik gedichten. Ofnee, dat is niet waar. Eigenlijk hou ik van gedichten. Zie wat mensen als Sybren Polet, Marc Insingel en K. Schippers met dat medium gedaan hebben en je zult moeten toegeven: hoe groots Het Gedicht kan zijn. Helaas. En cada calle cuatro mil poetas, Lope de Vega zei het al (niet kwaad voor iemand die leefde van 1562 tot 1635). En cada calle cuatro mil poetas, en slechts drie daarvan zijn Sybren Polet of Marc Insingel of K. Schippers. Ofnee, die wonen niet eens bij elkaar in de straat. En cada calle cuatro mil poetas, en soms kom je in een zo'n straat wel eens een poëet tegen die deugt. Deugt omdat hij snapt wat dichten kan zijn, moet zijn, behoort te zijn. En da's geen gezemel voor in de zondagnamiddag bij een portje, en jullie allemaal je goeje bril met het artistieke montuurtje op je harses, en de vpro-gids op de salontafel en Bach of Bleekwater op de stereo. Neen, dichters die deugen wonen in een andere straat.

Of Klaas Jager een bril heeft (met of zonder artistiek montuurtje) weet ik niet, en ook niet of hij is geabonneerd op de vpro-gids. Maar volgens het achterplat is hij in elk geval dichter: "Als Klaas Jager iets is, dan is het wel dichter"; staat daar, op het achterplat, als laatste zin dan nog, als uitsmijter, opdat d'oprechte gedichtenliefhebber zeker denken zal: hier zijn ze te vinden, de gedichten die deugen. En dus ben ik gaan lezen, met een zekere leeshonger, al is Klipgeiten eigenlijk een bijzonder vervelende dichtbundeltitel en sprak ook de vormgeving van het omslag me niet direkt aan maar soit, da's gemekker over details, als Klaas Jager iets is, dan is het wel dichter, dus lezen die gedichten.

En als Klaas Jager iets is, dan is het wel dichter maar meer nog dan dichter is hij boswachter. Hij is boswachter en hij groeit een bos met bomen van gedichten, takken van regels, struikjes van strofes. Klipgeiten is dat bos. Klipgeiten lees je ook niet, Klipgeiten bezie je en snuif je op, terwijl je doorKlipgeiten wandelt, hand in hand met je geliefde of liever nog alleen. En wat je dan ziet en wat je dan opsnuift, bevalt je wel eens. Zo schrijft hij in het gedicht ‘Voldongen’ over de relatie met zijn vader: ‘de waarheid tussen ons is uitgebleven’ en ’elke tochtkier werd dichtgetimmerd’. En al verder wandelend dwars door Klipgeiten denk je dat dat toch mooi gevonden is van die boswachter, en dat het altijd zo is en altijd zo zal zijn dat de waarheid tussen vaders en zonen zal uitblijven, en altijd zullen de vaders en de zonen alle tochtkieren blijven dichttimmeren, want geen enkele zoon kan immers een oprecht gesprek voeren met zijn vader, er zullen altijd waarheden uitblijven en er zullen altijd tochtkieren overblijven om dicht te timmeren. En precies zo is het, en precies daarin schuilt 'm de tragiek van de vader-zoon relatie en die drommelse boswachter heeft het allemaal door. En deze boswandeling telt meer van dit soort momenten. Bijvoorbeeld:’"De tv staat aan zonder geluid;//volgens de ondertiteling zegt//iemand dat sinds hij tot inkeer//kwam, nadat hij op mirakelse//wijze uit een diep dal regelrecht//in de open armen van een vrouw//klom, nergens meer bang voor is.’ (uit: Ondertiteling, p. 13), of: ’...bij benadering//nergens aan denken...’ (uit: ‘Langs de stroomlijn’, p. 14), of: ‘...ik//wens niets liever dan vertraging//oplopen; zelfs een geruime poos//uitgerangeerd, ergens bewegingsloos//op een afgedaan zijspoor te staan//roesten, zou ik niet verkeerd vinden.’ (uit: ‘Takkenbos van hartslagen’ [walgelijke titel!], p. 20), of: ‘waarop jij traag en weloverwogen//rechtop ging staan, om niet duizelig//te worden, neem ik maar weer aan.’ (uit: ‘Ingevingen’, p. 61), of hoe iemand ‘te veel hond, te weinig wolf’ kan zijn (uit: ‘Te veel hond, te weinig wolf’, p. 81); het gaat allemaal over kortstondige momenten die op zichzelf een gedicht zijn (hoe iemand traag en weloverwogen rechtop gaat staan om niet duizelig te worden! als dat geen gedicht is, wat dan nog wel?!). Het gaat over vertraging, verstilling, het gaat over kleine ogenblikken, zo klein dat je een microscoop nodig hebt om ze te zien. Maar in het bos dat Klipgeiten is kun je ze met het blote oog zien en wees Klaas Jager daar eeuwig dankbaar voor.


 

Maar hoe gaat dat, als modern stadmens in een bos: je ziet ook nog zoveel ander dingen, die je niks zeggen of die je misschien zelfs ronduit lelijk vindt. Want een politiek correct dogma zegt wel dat wij ALLES in de natuur mooi moeten vinden, simpelweg omdat het natuur is en je natuur mooi hoort te vinden, maar ik zeg op mijn beurt dat natuur ook afstotelijk kan zijn (wat is de schoonheid van een loodgrijze druildag?). Klipgeiten doet ook afdwalen of soms zelfs onomwonden wegkijken. Neem bijvoorbeeld het flauwe rijm uit ‘Dagelijkse gang’: ’...als//het al iets vindt waarmee het//zich verbindt...’ of neem de nog flauwere metaforiek uit ‘Wachtkamer’: ’...waar herinneringen vogels zijn//in een windvrij bos met in het hart//een door roze rododendron omgeven//vijver...’. Zo is er meer dat mij walging inboezemt in het bos: ‘Is het berusting, ingetogen//ei dat maar afwachten moet//of het uitkomt, terwijl het//noodlot op scherp staat in het//mijnenveld van de samenloop?’ (uit: ‘Geruststellende avond’, achtste deel, p. 28), of, uit ‘Bloed en vlees’ (p. 60): ‘Soms proef ik dat er bloeddorst//kleeft aan de windvacht...’ (wat wil dat eigenlijk überhaupt zeggen?), of: ‘...de plek//wijzen waar de zon geborgen wordt.’ (uit: ‘September '02’, p. 65); het zijn de momenten waarop het kleine, fragiele ver weg is en plaats gemaakt heeft voor het grootse, meeslepende; niet omdat het groots en meeslepend is, maar omdat het groots en meeslepend moet zijn als je dichter bent. En als in ‘Recept voor de ziel’ dan ook nog eens een adolescente kampvuurfilosofie over leven en dood ten beste wordt gegeven, wordt het mij eventjes teveel:

Om het vuur in het bloed
te temperen, de draaikolk
van verlangen en begeerte
te dempen, verlos je op den
duur van het uitgewoond
karkas, maar houd iets van
zijn toenmalige structuur
in het geheugen bewaard;

wat is het anders waard
geweest, wanneer jij, ziel,
voor niks op vlees en been
aangewezen was en de dood,
van waaruit je intrek nam, jou
net zo resoluut terugneemt,
zoals je tevoorschijn kwam,

zonder herinnering aan wat
tijdelijk onderkomen bood.

Helaas maakt Klaas Jager niet alleen onvoldoende inzichtelijk waarom 'de ziel' (zo al aanwezig) meer moet zijn dan dat wat vlees en been omkleedt en bij de dood met datzelfde vlees en been ophoudt te bestaan; hij laat mij ook niet begrijpen waarom het allemaal niks waard geweest is als 'de ziel' alleen bij ons leven bestaat. Misschien is Klaas Jager heimelijk een overtuigd Gristen die vindt dat ons leven pas zijn bestaansrecht vindt in het hiernamaals. Dat het hele leven slechts een opmaat is voor wat er daarna gebeurt, wanneer het pas echt leuk wordt. Maar er moet natuurlijk helemaal geen 'meer' zijn dat dit 'dit' alhier, net zomin als een gedicht meer moet zijn dan iemand die traag en weloverwogen rechtop gaat staan om niet duizelig te worden.

Als dichter steekt Klaas Jager me net te weinig uit boven de cuatro mil poetas en cada calle om veel indruk te maken, maar als boswachter heeft hij mij toch wel enkele memorabele momenten doen beleven.

Tim Donker


 
Niets van deze pagina's mag worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur.
copyright © de Recensent 2000-2004