Arcan schopt raak

‘Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten’, dichtte Willem Kloos. De regel is zo nobel dat het een alom bekende oneliner is geworden – iedereen wil God zijn in een seculiere wereld waarin God steeds minder ruimte krijgt. Zou Nelly Arcan dichteres zijn geweest, dan zou ze hebben geschreven: ‘Ik ben een Hoer in het diepst van mijn gedachten’ en – voor de mannen – ‘Ik ben een Hoerenloper in het diepst van mijn gedachten’. Waarschijnlijk zouden Arcans regels minder ingeburgerd raken, maar dat neemt uiteraard niet weg dat ze minstens evenveel waarheid bevatten als die van Kloos.

Op de achterkant van Hoer, het debuut van de Canadese Arcan, valt onder meer te lezen: ‘Door Arcans ademloze, bezwerende taal stijgt dit boek ver uit boven de doorsnee-bekentenisliteratuur.’ Het is al lang bekend dat we dergelijke teksten in de regel niet al te serieus moeten nemen. Als het aan de uitgever ligt is èlk boek dat zij uitbrengt ‘een absolute aanrader!’ want ‘van uitzonderlijke kwaliteit’. Je leest nooit eens: ‘Dit is het zoveelste duizend-in-een-dozijn-boek, u kunt uw zuurverdiende geld net zo goed in een willekeurig andere vijver gooien’, terwijl een dergelijke tekst in – naar schatting – 90% van de gevallen niet zou misstaan. Maar goed, geen regel zo waar of er bestaat een uitzondering op.

Nelly Arcan (1975) studeerde en prostitueerde in Montreal, en zoals de titel al enigszins doet vermoeden gaat het boek over dit dubbelleven. Uiteraard bent u, geachte lezer(es), geen hoer noch een hoerenloper, net zo min als ik dat ben. En mocht een van ons – of wellicht wij allebei – het toch zijn, dat weten we daar vakkundig over te zwijgen. (Goddank zijn wij nog nooit met een derderangse Parool-columniste in een kroeg beland.)

Hoer is een analyse. Een zelfanalyse en een analyse van de buitenwereld tegelijkertijd, en de vraag in hoeverre je deze twee los van elkaar kunt zien. Alles valt samen in het boek: het zelfportret en het portret van de buitenwereld, de hoer en de hoerenloper, vader en moeder, kind en ouders, de inhoud en de vorm – alles samen in één felrode kaft. Arcan schopt tegen de hele wereld aan, inclusief tegen zichzelf, maar het is niet enkel uit woede en onmacht wat in het wilde weg schoppen, het is doordacht schoppen. En ze schopt raak, elke pagina weer. Dit wordt niet eens zozeer veroorzaakt door wat ze vertelt, maar door haar sublieme, intelligente stijl. Zinnen die twee of meer pagina’s beslaan zijn geen uitzondering, Arcan raast maar door als een bezetene, pagina na pagina na pagina, to the point, in een welhaast kale letterwoestijn, bijtend, likkend, schuimbekkend, met slechts sporadisch een metafoor die evenwel altijd op z’n plaats is.

Hoer is niet zomaar een verhaal van een literair debutantje, maar een verhaal dat geschreven moest worden. Een noodzaak die in één pennenstreek op papier lijkt te zijn gezet door een vrouw met superieure stilistische kwaliteiten. Ik ben diep onder de indruk.

Olaf Risee