Het vergeten onderonsje met de gekwelde popzanger

Vaak hoor ik als ik poëzie lees een regel tekst uit een nummer van Morrissey in mijn achterhoofd schallen. Ik ben nu eenmaal in de tachtiger jaren opgegroeid. 'It says nothing to me about my life', hoor ik de gekwelde popzanger dan zingen als ik me door bergen superlatieven en speciale woordeffecten heen worstel. Ingmar Heytze vormt daarop een welkome uitzondering.

Het is eigenlijk typisch dat de ontwikkelingen in de poëzie in de 20e eeuw de ontwikkelingen in Hollywood lijken te hebben gevolgd. Naarmate de eeuw vorderde kregen we steeds meer films die het moesten hebben van hun 'special effects' en niet zozeer van hun verhaal of de kracht van de acteurs. Ook in de poëzie zie je dit verschijnsel terugkomen. Dichters propten hun gedichten steeds meer boordevol speciale effecten, er mocht eigenlijk geen regel voorbij gaan waar niet de trukendoos volledig opengaat. En het vreemde is dat in de filmwereld er consensus bestaat - dit soort films scoren goed, maar worden door critici niet gewaardeerd. In de poëzie ligt dat anders; daar zijn veel mensen het gebruik van dit soort speciale effecten steeds meer als de essentie van de poëzie zelf gaan beschouwen. Eigenlijk is dat heel vreemd.

Ingmar Heytze is een interessant dichter, juist omdat hij zich niets gelegen laat liggen aan het poldermodel van de Nederlandse poëzie, met de eeuwige en bespottelijke ruzie tussen de zogenaamde hermetici en de zogenaamde straatpoëzie. Hij heeft goed begrepen wat de essentie is van poëzie en dat die essentie niet te vinden is in dit soort valse dualiteiten. Schaduwboekhouding is zijn zevende bundel, verschenen bij Uitgeverij Podium en prachtig vormgegeven met een magisch-realistisch schilderij van Dolf Zwerverki0 als omslag. De bundel is onderverdeeld in twee delen: een deel gedichten en een deel miniaturen: korte prozastukjes die eigenlijk meer op poëzie lijken.

Het getuigt van lef om een vertaling van een gedicht van de Canadese dichter Mark Strand op te nemen in je bundel alsof het een eigen gedicht was, maar dit past perfect in het stramien van de bundel, die wezenlijk bezien een schaduwboekhouding van de dichter zelf beoogt te zijn. En Heytze heeft het werk van Strand, een van de meest geniale nog levende verhalende dichters, goed bestudeerd.

Wat opvalt aan zowel de gedichten als de miniaturen is dat ze het persoonlijke niet schuwen. Bijna elk gedicht of miniatuur relateert aan Heytzes leven en in veel gedichten komt de relatie terug die hij heeft met mensen om hem heen of met zichzelf. Dit maakt Schaduwboekhouding tot een intieme en persoonlijke bundel waarvan een warmte afstraalt die je zelden in de Nederlandse poëzie tegenkomt.

Combineer dit met een heldere schrijfstijl, een goed oor voor het conceptuele en begrip voor het feit dat poëzie vaak juist draait om al die dingen die je juist niet zegt: al die dingen samen maken Heytze een knap dichter die met ogenschijnlijk gemak de lezer fragmenten uit zijn leven serveert. Soms bereikt hij hierbij een monumentale eenvoud, zoals in het gedicht 'De schoonmaker van het Spiegelpaleis' dat ik hier niet kan citeren omdat het deels in spiegelschrift is geschreven. Op andere plekken relateert hij aan het feit dat hij van zijn Muze niet naar andere meisjes mag kijken, zoals in het gedicht 'Onze ogen':

Als je boos wordt, verander je in een uil
van Peter Vos. Je zet je nagels in mijn arm
(dat is dus het laatste wat de veldmuis voelt
voor hij tot braakbal wordt verwerkt) en sist:
'Sta je weer naar andere meisjes te kijken?'
Bij voorbaat schuldig ga ik bij mezelf
te rade. Waar zat ik met mijn ogen?

Waarna een ode volgt aan zijn geliefde die deels op zijn schoenzolen gestoeld is.

Niet elk gedicht in Schaduwboekhouding is goed - ook Heytze laat wel eens een steekje vallen. Zo is de referentie naar Lucebert in het gedicht 'Ademsteun' bijna aartsflauw te noemen, zijn de 'begraven zoenen' uit het gedicht 'Geheim gedicht' net wat te klef voor een dichtbundel, en is 'RadioWestbroek' een dappere poging om van een kort gezegde een heel gedicht te maken. Belangrijker dan dat - tekortkomingen zijn er altijd - is dat Heytze iemand is die af en toe de grote lijnen te pakken heeft.

Die vind je soms vaker terug in zijn miniaturen dan in zijn gedichten, hoewel ik persoonlijk dit weer een dualiteit vind die me niet echt kan boeien. Heytzes miniaturen hebben veel weg van de miniaturen die bijvoorbeeld de Poolse dichter Zbigniew Herbert schreef, hoewel ze door de bank genomen wat lieflijker zijn dan die van de Pool die zich graag beklaagde over het feit dat de maan 's nachts aan zijn schoenen kwam snuffelen.

Heytzes miniaturen bevatten soms regels die zich rechtstreeks als poëzie laten classificeren, zoals 'Samen slapen lijkt nog het meest op twee dobbers zijn' en 'Er stopt een oude, grijze auto in de straat. Die komt natuurlijk het onweer bezorgen' . Wat zijn miniaturen ook mogen zijn, ze zijn bijna allemaal leuk om te lezen en dat is een kwaliteit waarover je als criticus niet lichtvaardig moet doen. Soms bespeur ik in de miniaturen van Heytze ook de invloed van de Russische absurdist Charms, hoewel zowel Charms als Herbert niet als invloeden genoemd worden in het slotwoord van zijn schaduwboekhouding.

Rest nog de slotvraag: waarom wil Heytze suggereren dat hij een schaduwboekhouding nodig had om het te kunnen redden? Wellicht heeft hij in het verleden verborgen prijsafspraken gemaakt met Cupido en speelt hij nu voor eigen klokkenluider? Of heeft hij, omdat hij zichzelf graag als Mol bestempelt, verborgen schuldgevoelens omdat hij te goed naar het buitenland heeft gekeken? Hoe het ook zij, ik wou dat eens wat meer dichters een schaduwboekhouding bijhielden. Al was het maar om een onderonsje met die gekwelde popzanger uit de tachtiger jaren te voorkomen.

M.H. Benders