Wederom veelbelovend

Romanschrijver en dichter Mark Boog komt in 2001 de Nederlandse literatuur verwarmen met de roman De vuistslag. Een veelbelovend debuut. Met zijn tweede roman uit 2002 weet hij die belofte waar te maken. De warmte van het zelfbedrog is een stilistisch en inhoudelijk zeer interessant werk. Roman nummer drie is nu uit en het wordt tijd voor een echte doorbraak van deze hedendaagse Reve.

De helft van liefde handelt over het echtpaar Femke en Mannes. De dood van hun dochtertje zorgt ervoor dat het niet zo lekker meer loopt tussen de twee. Een ruzie is de aanleiding om uit elkaar te gaan. Wel hebben ze afgesproken om het nog eenmaal goed uit te praten op zondagavond. Tot het zover is, krijgt Femke ondersteuning van een vriendin, waar ze in tweede instantie toch niet op zit te wachten. Mannes zoekt ondertussen zijn vertier in het plaatselijke hotel. Beide denken, filosoferen, fantaseren veel over het leven, de liefde, de waarheid en vooral over wat er mis kan gaan:

Eigenlijk is dat kind het enige dat ik Mannes werkelijk kwalijk neem, dacht ze vervolgens. Dat rotkind. Was het maar niet dood. Had het nog maar geleefd. Had het - nog beter – maar nooit geleefd. In feite hééft het ook nooit geleefd. Wat weg is bestaat niet en heeft niet bestaan.

(Uit: 2. Zaterdagavond)

Het boek is opgebouwd uit 10 hoofdstukken waarin om beurten vanuit het perspectief van Mannes en Femke een dagdeel beschreven wordt, van zaterdagavond tot en met dinsdag. Beide echtgenoten hebben ontmoetingen met diverse bekenden of onbekenden. Dit levert droogkomische dialogen op, omdat Femke en Mannes zich als buitenstaanders opstellen. Daarnaast hebben ze alle twee de neiging om hun eigenaardige gedachten op hun gesprekspartners los te laten:

‘Hoe oud ben je?’ vroeg hij, in de hoop dat die vraag op een of andere manier het staren verklaarde. Het interesseert me in het geheel niet, dacht hij, maar ik moet het toch weten. Omwille van het gesprek, dat dient om de tijd te doden, die op zijn beurt weer dient om ons te doden. Niemand wordt overgeslagen. Geen reden om te dringen.
'Eenentwintig,’ zei Lieve, alsof de vraag haar volkomen logisch voorkwam, en nauwelijks impertinent.
‘Zeker nog geen kinderen verloren?’
‘Nee.’
‘Komt nog wel.’ Mannes die na zijn eerste vraag alweer in gedachten was verzonken, vervolgde het gesprek automatisch zonder te horen wat hij zelf zei.

(Uit: 3. Zondag)

De droogkomische stijl en de eigenaardige gedachten van de hoofdpersonages doen sterk aan Gerard Reve denken. Je kunt je een slechter voorbeeld indenken. Mark Boog kan dit soort stilistische proza prima produceren. Het manco van dit boek is echter het verhaal en de meeleefbaarheid van de personages. Mannes en Femke zijn enkel interessant door wat en hoe ze denken, niet door wat ze meemaken. Geen moment heb ik me afgevraagd hoe het met hen af zou lopen, of ben ik benieuwd geweest naar de achtergronden over hun overleden dochtertje. Niet eens het overduidelijk ingebrachte spanningselement (de confrontatie op de zondagavond) weet nieuwsgierigheid op te wekken. Het verhaal kabbelt voort zonder noemenswaardige verrassingen.

Femke en Mannes mogen dan van mening verschillen over haast alles, ze verkondigen die mening in gedachten en gesprekken met dezelfde door hun schepper ingegeven woorden. En daar moet deze derde roman van Mark Boog het van hebben. Stilistisch een hoogstandje, maar het verhaal kan niet boeien. En dat is jammer, want zo keert de romancier Boog weer terug naar de status van veelbelovend schrijver.
Femke en Mannes hebben ondertussen alvast de boedel verdeeld; hij het huis en zij de rest. Al heeft Mannes nog wel een spitsvondige bedenking hierbij:

Had ik mezelf maar ingebracht, dacht hij. Ik had me niet terug hoeven hebben. Ze had me mogen houden.

Ricco van Nierop