BEWEGEN IS INWAARTS MANOEUVREREN

Eens vergeleek ik je met een vogel
maakte een vuurvogel van je

ten slotte koelde je af tot zwaan
die tussen de sneeuwklokken door zwemt

onder je witte veren schuilen zwarte
of ben jij de eerste grijze zwaan?

grauw bouwt nesten in mijn oog

Dit is het op een na laatste gedicht van de cyclus ‘Het gat in de liefde heet grauw’, en het op een na laatste gedicht van Inzinkingen, de debuutbundel van Jan-Willem Anker. De cyclus is, in ieder geval op het eerste gezicht, een cyclus over liefdesverdriet, maar dit ene banale woord dekt de lading niet. Alle slotregels van de gedichten geven een definitie van het woord ‘grauw’, het gat in de liefde: ‘grauw kleurt een vals woord’, ‘grauw is een doofstomme naam’, ‘grauw is een happy single die ons haat’, ‘grauw is een werktuig om mee te breken’. Alleen al deze slotregels zijn prachtig, al was het alleen maar omdat ze zo mooi klinken. En mooi klinken ze, maar daar ligt niet eens de voornaamste schoonheid van de regels. Ze geven in al hun raadselachtigheid inderdaad zeer rake definities van het woord ‘grauw’ (zonder zeurderig te worden: een cyclus schrijven over liefdesverdriet en niet zeurderig worden is op zichzelf al een applaus waard), op een manier waardoor je de grauwheid zelf ervaart.

De directheid van de regels in deze cyclus is fraai, tegelijk wordt niets van hun mysterie prijsgegeven: ‘de intrigant / slaat honderd keer dezelfde pion // maar ik ben toch geen schaakspel?’. Of: ‘ik laat de tafel na aan vreemdelingen / mezelf aan de schimmen in mijn oor // hun gefluister over je woordbreuk / je oogopslagen zonder geschiedenis.’ Vooruit, het zal een cyclus zijn over liefdesverdriet, maar Anker weet de regels een lading te geven waarmee het enorme scala aan sensaties en emoties die daarmee gepaard gaan wordt benoemd, of in ieder geval benaderd, in simpele, doeltreffende beelden, en in kale, rake (en prachtige) bewoordingen.

Dan heb ik het alleen nog maar gehad over de afsluitende cyclus van de bundel. Maar wat bijvoorbeeld te denken van een gedicht als ‘Randstad’ uit het begin van de bundel:

Als vogels al het zonlicht onderscheppen,
het verpakken in een donker vleugelgaas,
schijnt het aureool van de reclametoren.

Deze fluorescerende bloem strekt zich uit.
Zijn regenboogprojectors zoemen zacht,
smelten de tomaat die op de rijksweg ligt.

De straling kleurt mijn tanden wespengeel.
In de geluidswal worden barsten groter,
terwijl de vogels één voor één ontbranden.

(p. 10)

Anker sticht verwarring door niet expliciet aan te geven wat de vergelijking is en wat het vergelekene. Ik krijg bijvoorbeeld bij de ontbrandende vogels het beeld van ontbrandende straatlantaarns (het woord ‘ontbranden’ is dan ook wel een duidelijke indicatie), maar de poging een sluitende interpretatie te formuleren is al bij voorbaat een heilloze onderneming. Wat blijft zijn de beelden, kort en schokkerig, maar haarscherp – en de sensatie die door de beelden wordt opgeroepen.

“Nou, meneer de Recensent, dit is een wel erg weinig precieze duiding: ‘de sensatie die door de beelden wordt opgeroepen’”. Inderdaad. Maar ik ben bang dat ik het niet veel preciezer kan formuleren zonder me te bezondigen aan al te vrijblijvende duidingen van deze beelden. Maar het beeld van barsten in een geluidswal die groter worden is nu eenmaal een onheilspellend beeld, en het beeld van een voor een ontbrandende vogels ook, maar dan eentje met een bedrieglijke rust. De regels zetten in op een betekenisvol effect – een effect dat weliswaar per lezer anders is, maar met vrijblijvendheid niets te maken heeft. Daar zult u het wat dit gedicht betreft mee moeten doen, beste lezer.

De hele bundel is van dit onheilspellende doortrokken. De cyclus ‘Tumor’ beschrijft een aftakelingsproces op een heel fysieke wijze, met associatieve beelden:

Een kronkel in je kraakgestel
leidt onterecht niet tot hysterie

hooguit onrust die je wegspoelt
met koffie en een kruidenbitter
er is dreiging maar weinig nog
je denkt aan een oud spandoek
dat al jaren in de bezemkast ligt

(p. 25)

De cyclus ‘Inzinkingen’ is ook heel lichamelijk en daardoor heel direct, waarbij het zowel om inzinkingen gaat in de traditionele betekenis van het woord, als om een soort inklinken van het lichaam:

Bewegen is inwaarts manoeuvreren
weg van het zichtbare

de oppervlakte waar
het logge karkas uit elkaar valt

(p. 18)

Graag zou ik strooien met superlatieven als: “Komt dat zien. Eén van de sterkste debuten van de afgelopen paar jaar. Een bundel om van te houden. Anker is het waard om gelezen en herlezen te worden. Een nieuwe dichter met hoofdletter D betreedt de arena.” En ik zou ze allemaal nog menen ook. Maar dit soort kreten wordt al zo vaak gebezigd, dat men er onmogelijk meer waarde aan kan hechten. Verzint u ze zelf maar. Grote kans dat ze van toepassing zijn op de bundel van Jan-Willem Anker.

Edwin Fagel