Met een schier onafgebroken reeks onvergetelijke boeken heeft Willem Frederik Hermans (1921-1995) een status als een van de drie grootste naoorlogse schrijvers verworven. De grote drie (naast Hermans ook Gerard Reve en Harry Mulisch) zijn bijkans onaantastbare grootheden geworden, verplichte kost ook op middelbare scholen en in de propedeuse Nederlands. Zoals met wel meer grootheden het geval is, is hij in de loop der jaren vooral een grote naam geworden; de kwaliteit en zeggingskracht van zijn werk wordt als vaststaand feit verondersteld en is zelden meer onderwerp van discussie.
Terecht, naar mijn mening. Discussie is altijd mooi, maar het moet wel ergens over gaan.
Nemen we De donkere kamer van Damokles, dat vrij algemeen wordt beschouwd als een van Hermans’ meesterwerken. Destijds, 1958, was het boek spraakmakend, voornamelijk omdat het een heel ander beeld schetst van het Nederlandse verzet tijdens de Duitse bezetting dan gebruikelijk was. Het beeld van onverschrokken helden die, met steun uit met name Engeland, hun leven in de waagschaal stelden voor de bevrijding van het vaderland, werd in dit donkere boek van Hermans zacht gezegd genuanceerd. Het verzet wordt afgeschilderd als een groep amateurs, die de verzetsdaden uit persoonlijke, en wellicht bedenkelijke, motieven pleegt. Dat het vaderland daarmee geholpen is, is ook nog maar de vraag; het kan net zo goed dat hiermee de bezetter in de kaart wordt gespeeld. In de jaren vijftig was dit een controversieel onderwerp, tegenwoordig is de gedachte dat het verzet niet altijd even goed werk verrichtte breder verspreid.
Dat alleen al is de grote verdienste van dit boek, het heeft zichzelf in dit opzicht achterhaald. Of het de lezer anno 2006 nog iets te zeggen heeft? Daarover hoeven we evenmin geheimzinnig te doen. Ja. De zegging van de roman wordt ook nu, bijna een halve eeuw na de eerste druk, ondubbelzinnig op de lezer overgebracht. Zelfs als je nog nooit van de Tweede Wereldoorlog gehoord hebt raakt dit boek aan hele wezenlijke onderwerpen.
Is Henri Osewoudt een held of een verrader? Met deze vraag blijft de lezer achter na het noodlottige slot van Hermans’ roman. Het levensverhaal van deze Osewoudt, en dan met name het complexe relaas van Osewoudts activiteiten in het verzet, dat zich in de voorgaande pagina’s ontvouwde, biedt weinig houvast voor de beantwoording van die vraag. Nobele motieven dreven hem zeker niet. Osewoudt raakt onder de indruk van ene Dorbeck, een man die bovendien uiterlijk sterke overeenkomsten met Osewoudt zelf vertoont, met het verschil dat Dorbeck zwart haar heeft, en Osewoudt blond is. Osewoudt raakt er steeds meer van overtuigd dat hij de mislukte uitvoering is van Dorbeck.
Halverwege het verhaal vermomt hij zich door zijn haar zwart te laten verven, hij wordt dus Dorbecks dubbelganger. In opdracht van deze Dorbeck voert Osewoudt een groot aantal verzetsacties uit; hij pleegt een aantal moorden, regelt valse persoonsbewijzen, e.d., zonder zich overigens te bekommeren om het doel die zijn acties dienen. Hij weet in een vermomming die Dorbeck hem geeft te ontkomen naar het bevrijde zuiden, maar wordt direct door de geallieerden als spion gearresteerd. Vanaf dat moment is er geen spoor meer te bekennen van de enige persoon die hem kan helpen, Dorbeck. Niemand kent hem, en de vraag is of deze Dorbeck eigenlijk wel bestaat: ten slotte twijfelt ook de lezer daaraan.
Behalve dat het boek wegleest als een avonturenroman, komt de levensbeschouwing van de auteur pregnant naar voren in het boek. Aan het slot gebeurt dat zelfs expliciet, als Hermans een medegevangene van Osewoudt laat filosoferen:
De warhoofdige filosofen die onze westerse beschaving gemaakt hebben, die dachten dat er een verschil was tussen schuld en onschuld. Maar ik zeg: in een wereld waar iedereen de doodstraf krijgt, daar kan er geen verschil tussen schuld en onschuld bestaan.
(p. 361)
De donkere kamer van Damokles steekt bijzonder knap in elkaar. Alles hangt met alles samen; elke ontwikkeling verwijst naar een volgende. Mulisch is er bekend mee geworden, maar Hermans doet in dit opzicht zeker niet onder voor zijn collega. Maar hoe knap het boek ook in elkaar steekt, de kracht van het boek schuilt in de rauwe, donkere strekking ervan. Hermans heeft zijn thema van schuld en onschuld tot in de details in zijn verhaal verweven. Het is zo wijd vertakt dat ze het bestek van een recensie ver te boven gaat. Eén voorbeeld dan: de fotografie speelt een belangrijke rol in dit boek. En niet alleen omdat leden van het verzet zich identificeren met foto’s die Osewoudt heeft ontwikkeld. Dorbeck is te zien als het negatief van Osewoudt: ze zijn twee druppels water, maar, zoals gezegd, Osewoudt is blond, Dorbeck heeft zwart haar; en Osewoudt heeft geen baardgroei, Dorbeck wel. Als de foto die Osewoudt van hen beiden heeft gemaakt dan ook niet blijkt te bestaan (ze heffen elkaar immers op), vallen zwart en wit, schuld en onschuld, bestaan en niet bestaan, definitief samen. Er is geen uitweg. “Wanhoop en sterf,” citeert Osewoudts medegevangene Shakespeare met instemming. En dat is precies wat Osewoudt doet.
Magistraal. Het werk van Hermans heeft in het niet eens zo verre verleden al veel discussie opgeroepen. Maar we hoeven goddank niet te twijfelen aan de kwaliteit van het werk. Dat staat en blijft staan.