• Titel: Een dagje naar het strand
  • Auteur: Heere Heeresma
  • Uitgeverij: De Arbeiderspers
  • ISBN: 90 295 6293 5
  • Datum bespreking: 14 Maart 2006

Beste heer Heeresma,


Dhr. H. Heeresma
Amsterdam


Utrecht, vrijdag 10 maart 2006


Beste heer Heere Heeresma,



Het heeft even geduurd voor ik u uiteindelijk deze brief schreef. 13 jaar en nog wat maanden om redelijk precies te zijn. Ik woonde toentertijd voor het eerst op kot en was nieuw in de stad; onwetend en ongewild. Eerlijk gezegd verveelde ik me er rot. Op een druilerig warme zomermiddag liep ik de universiteitsbibliotheek binnen om wat verkoeling te zoeken. Om mezelf een houding te kunnen geven tussen al dat belezen volk tuurde ik wat naar een schap en pakte daar zo nu en dan een boek uit. Dat moet haast wel het H-schap geweest zijn daar ik niet veel later thuis met een fonkelnieuw bibliotheekpasje en uw boek Een dagje naar het strand op mijn schoot zat.


Wat mij van die leeservaring vooral is bijgebleven is dat uw karakters zich in nogal pompeus taalgebruik en in zeer lijzige zinnen uitdrukken. Desalniettemin kwam het geheel als zijnde zeer modern op mij over. Ik heb een tweetal keren teruggebladerd om te controleren of dat boekje echt in het jaar van onze Here 1962 was geschreven. En ja, het stond er, evenals uw postbusnummer als correspondentieadres.


Wat ik mij voorts herinner is dat, toen ik voor het eerst zelf een tekst geschreven had die een vriend per ongeluk ter oge kwam hij opmerkte dat hij het ‘gegeven’ wel aardig vond, maar dat hij het zo truttig geschreven vond. “Dat is geen truttig taalgebruik,” zei ik, ter mijner verweer “Dat is schoonschrijverij in de beste traditie.” En daarmee was voor mij de kous af, want na een werkje Heeresma of 5 voel je je al rap een hele Zeeman.


Maar laten we, met uw permissie, het Dagje nog eens doorlopen. Sterk hoe u uw hoofdpersonage, Bernd, opvoert. Op de eerste bladzijden is er nog geen schijn van de notoire dronkaard die hij later blijkt te zijn. De lezer leert gewoon een man kennen die erg begaan is met de voorbereidingen voor een uitje naar het strand met Walijne (een kind dat van hem zou kunnen zijn). Hij heeft nog wel wat hindernissen te nemen voordat hij ongehinderd met het kind het strand op kan stappen. Pas als blijkt dat Bernd zich door niets en niemand van zijn voornemen voor het dagje laat afbrengen, begrijpt de lezer dat er iets bijzonders aan de hand is; het kind is voor Bernd slechts een gereedschap om in zijn roes te kunnen geraken en niet de aanleiding voor een onbezorgd dagje uit, zonder dubbele agenda. Die Koning Alcohol, die louter leugens influistert opdat hij maar zijn troon kan behouden, vind ik als hoofdthema van het boek zeer goed weergegeven. Waarom, vraagt u? Omdat ik als lezer toch val voor de hoofdpersoon, hoe onverantwoordelijk die in zijn dronkenschap ook te werk moge gaan.


Tegen die tijd weet de lezer ook dat u een man bent die veel te vertellen heeft, maar dat vaak met een gering aantal woorden doet. U bent dan ook een millimeterneuker pur sang. Niet voor niets heeft het eigenlijke verhaal uit deze novelle maar weinig om het lijf. Op een grootse wijze weergeven van het kleine en het beknopte is uiteindelijk ook de prestatie die waarlijk groots is te noemen.


Waarom u uw tekst ook maar zo karig van punctuatie heeft voorzien is me overigens niet geheel duidelijk. Wanneer weet de lezer nu eigenlijk wat er gezegd wordt en of het überhaupt gezegd wordt? De alwetende verteller mag het weten. Halverwege het boek, wanneer Bernd een schelp koopt voor Walijne, volgt een aardig voorbeeld van een situatie waarin niet geheel duidelijk is of Bernd nu zegt of denkt dat de man die veel lijkt op een Engelse filmspeler op moet schieten met het overhandigen van de schelp. Soit, het zal wel een modieus literair gebruik zijn geweest dat iets nihilistisch of anarchistisch heeft moeten uitstralen. En dat komt dus voornamelijk uit het tijdsgewricht in welke u dit boekje heeft geschreven. Uw vakmanschap staat na al die jaren nog wel fier overeind. Ik twijfel geen moment aan het feit dat uw werk tijdloos is. Mag ik u eraan herinneren dat u Bernd Walijnes moeder in de ogen laat kijken en dat u hem vervolgens verbijsterd over de kleur achterlaat? “Waarschijnlijk was alleen een omschrijving mogelijk,” constateert Bernd vervolgens. Het zijn dit soort ‘kleine’observaties waarmee u uw verhalen werkelijk tot leven laat komen.


Ik dacht aan dit alles toen ik vanmiddag bij De Slegte een relatief nieuw boekje, Zacht gelag (1996), van u kocht en zag dat u nog steeds het postbusnummer in Amsterdam gebruikt. Want reeds die eerste keer dat ik Een dagje naar het strand las, had ik me voorgenomen om u een brief te schrijven. Het is er toentertijd nooit van gekomen.


Wat ik eigenlijk probeer te zeggen, is dat uw werk mij enorm heeft geïnspireerd en als zodanig ook heeft gevormd als ‘schrijver’. Die laatste opmerking is ook gericht aan het adres van de redactie van www.derecensent.nl (waar ik deze brief, als een soort eerbetoon aan u en uw werk, geplaatst probeer te krijgen in een rubriek waarin, onder de titel Stukgelezen, veelgelezen literaire standaardwerken worden besproken en waarin uw Dagje natuurlijk niet mag ontbreken.) want de schoonschrijverij is nog steeds niet van de lucht. Ik wil u, met de pet voor de gulp*, dankzeggen voor dit modern ‘gebrek’.


Met de meeste hoogachting,


Erwin van Wouw


* een van uw uitspraken uit een of ander interview



Meer Stukgelezen boeken, zie: Overzichtspagina