Je kunt best oud worden in de popmuziek. Het ligt er maar aan wat je meeneemt, wat het is waarmee je oud wordt. De Rolling Stones – die overal en altijd als voorbeeld dienen voor oude rockmusici en de onwenselijkheid daarvan – maakten in de jaren 60 hitsige rock-’n-roll, van het soort hitsigheid die mensen hebben als ze jong zijn. Jeugdige geilheid. We zijn nu veertig jaar verder en de heren Stones doen nog steeds hun ding, etaleren hun jeugdige geilheid, alleen zijn ze zelf inmiddels de zestig gepasseerd. Precies dat maakt ze een beetje zielig, een beetje obsceen, stelt ze in zekere zin gelijk aan de oude mannetjes die je soms een pornotheek uit ziet komen lopen. Niet dat geilheid na je zestigste obsceen is, maar jeugdige geilheid is dat op die leeftijd zeker.
Troubadours kunnen probleemloos oud worden: zij vertellen verhalen en goede verhalen zijn per definitie tijdloos. Ook bluesmuzikanten zijn bestand tegen de tand des tijds – meer nog, hoe heftiger ze erdoor worden aangetast, hoe beter ze eigenlijk worden. Blues gaat over levenservaring en verdriet, en hoe langer je leeft, hoe meer je van dat moois in je ‘rugzakje des levens’ meetorst.
Aldus mijmerde ik op weg naar huis tegen mijn vriend met wie ik zojuist het optreden van Van der Graaf Generator op Crossing Border had bijgewoond. Van der Graaf Generator: niet alleen dat apparaat bij natuurkunde dat je haren overeind deed staan als je er je handen op legde, maar zeker ook een legendarische popgroep uit de jaren 70. U weet wel, die tijd dat rockmusici ineens intellectueel gingen doen en Kunst met de hoofdletter K wilden maken – iets dat overigens getuige de kritische instemming voor Radiohead en haar navolging alweer een jaar of tien hip is.
We hebben het hier dus over een reünie. Vier oude, grijze, ja, soms bebaarde en enigszins vadsige mannen uit de jaren 70 stonden op het podium van Crossing Border in een tournee die ze na decennia weer bij elkaar bracht. Wat hebben deze oude heren meegenomen uit de seventies, uit de jaren van de progressive rock waarin ze hun wortels hebben? En hoe staat het ze, na al die jaren?
“Een mix van pop, jazz en poëzie.” Zo werd Van der Graaf Generator omschreven in het programmaboekje van Crossing Border. Vooral die laatste kwalificatie is raak. Niet omdat de liedteksten van zanger Peter Hammill zo goed werkten tijdens diens spoken word optreden (zo heet poëzie als het geen poëzie mag heten) eerder die avond. Zo gestript van de natuurlijke omgeving van totale gekte die de muziek van Van der Graaf is, klinken Hammills teksten eigenlijk gewoon als middelmatige poëzie. Nee, het gaat bij de poëtische kwaliteit juist om die gekte. Sta mij toe dit te verduidelijken met een onorthodoxe poëticale tekst van G.K. Chesterton, naast schrijver van detectives ook christelijk denker en essayist aan het begin van de 20e eeuw:
“Dichtkunst is gezond omdat het gemakkelijk in een oneindige zee stroomt; de rede wil de oneindige zee oversteken, en haar zo eindig maken. Het gevolg is geestelijke uitputting (…). Alles te aanvaarden is een opgave, alles te begrijpen een belasting. (…) De dichter probeert alleen zijn hoofd in de hemel te steken. Het is de logicus die tracht de hemel in zijn hoofd te krijgen. En het is diens hoofd dat barst.”
Het essay waar dit citaat uit afkomstig is, heet De gek, en Chesterton probeert erin aan te tonen dat gekte niet voortkomt uit irrationaliteit, maar juist uit een extreme rationaliteit. Je hoeft maar aan de moordenaars van Pim Fortuyn en Theo van Gogh te denken om precies te begrijpen wat hij daarmee bedoelt. Zij handelden niet uit verstandsverbijstering, zij handelden uit overtuiging. Zij gaven een logisch gevolg aan een rotsvaste denktrant, die voortkwam uit de overtuiging de waarheid te kennen. Zij hadden, zogezegd, de hemel in hun hoofd gestopt.
Het is jammer dat er in de popjournalistiek bijna nooit serieus is geschreven over de progressive rock uit de jaren 70. Meestal worden die jaren afgedaan als een misstap, als een tijd waarin popmusici hun instrument belangrijker vonden dan de muziek waarvan ze deel uitmaakten. Wie gaat graven in de enorme berg muziek uit die tijd, ontdekt dat dat maar zeer ten dele waar is. Een belangrijker aspect van die periode is de ongebreidelde ambitie van de bands. De beatmuziek bediende zich van het strakke format van eenvoudige liedjes, de psychedelica toonde al wat vrijheidsdrang, en met de progressive rock was de beer los. Als we nou eens alle natuurlijke beperkingen van de popmuziek loslaten, waar komen we dan uit? Natuurlijk, als die vraag iets aantoont, dan zijn het de natuurlijke beperkingen van de popmuziek. Maar het is een respectabele vraag, die in de popgeschiedenis meer gesteld is (en juweeltjes als Radioheads Kid A heeft opgeleverd), en in de jaren 70 voor het eerst.
The sky is the limit, dus, maar wie de hemel in zijn hoofd wil stoppen, loopt het gevaar van een gebarsten geest. En precies daar ligt de gekte in de muziek van Van der Graaf Generator. Een van de lijfliederen van de groep, 'Man Erg', dat natuurlijk werd gespeeld, luidt:
The killer lives inside me: yes I can feel him move
Sometimes he’s lightly sleeping in the quiet of his room
But then his eyes will rise and stare through mine
He’ll speak my words and slice my mind inside
Yes the killer lives
Angels live inside me: I can feel them smile
Their presence strokes and soothes the tempest in my mind
And their love can heal the wounds that I have wrought
They watch me as I go to fall – well I know I shall be caught
While the angels live
(…)
And I too live inside me and very often don’t know who I am
I know I’m not a hero, but I hope that I’m not damned
I’m just a man, and killers, angels, are all these
Dictators, saviours, refugees in war and peace
As long as man lives
Na het tweede couplet gaat Van der Graaf loos in een van zijn zo kenmerkende onnavolgbare, zeer intense, opgefokte instrumentale passages, waar Hammill op zeker moment overheen schreeuwt:
How can I be free?
How can I get help?
Am I really me?
Am I someone else?
Zo scheren Hammill en Van der Graaf Generator langs de afgrond, die ze mogelijk nog dichter naderen als aan het slot van het stuk het couplet en de schreeuwpassage door elkaar worden gespeeld (ook live gaat dat overigens probleemloos).
Wat er gebeurt in de muziek is volgens mij het volgende. Hammill, die volgens het Crossing Border programmaboekje “wordt gezien als een intellectueel binnen de popmuziek”, probeert geheel volgens de mode van de tijd (jaren 70) de natuurlijke grenzen van de rock te overschrijden, wat voor hem betekent dat hij in zijn liederen geen grenzen aan zijn denken stelt. Hij gaat, zogezegd, tot op de bodem, tot het gaatje. Dat op emotioneel vlak te doen is in de popmuziek niet zo opzienbarend, maar op intellectueel vlak natuurlijk wel. Zijn onderwerp onder beschouwing: zijn eigen geest. En zoals de gehele hemel volgens Chesterton niet in het hoofd van een individu past, zo past het resultaat van Hammills beschouwingen niet in het natuurlijke popidioom. Het barst er letterlijk uit.
Die uitbarsting, dat is wat er gebeurt in het middenstuk van 'Man Erg', en dat is de muziek van Van der Graaf Generator. Die is van zo’n ongebreideld eclecticisme, zo’n ongeremde elektriciteit, zo’n onbedwingbare improvisatiezucht, dat ze de teksten van Hammill en vooral de opgefokte, krankzinnige manier waarop hij zingt, binnenboord weet te houden. De muziek creëert zoveel ruimte om te buigen, dat het hoofd van Hammill, en dat van de luisteraar, uiteindelijk net niet barst.
Volgens de poëtica van Chesterton worden de liederen daar dus poëzie.
De vraag of je een dergelijke oefening als oude man ook kunt doen is natuurlijk allang positief beantwoord. In tegenstelling tot de jeugdige geilheid van de Stones is het intellect dat de basis vormt van de muziek van Van der Graaf Generator, in elk geval tot Alzheimer toeslaat, niet aan verval onderhevig.
Dat bleek ook wel tijdens het optreden: als je je ogen dichtdeed klonk de muziek van Van der Graaf Generator zoals hij altijd heeft geklonken, en waren de grijze baard van saxofonist David Jackson en de ingevallen wangen van Peter Hammill snel vergeten. Van der Graaf speelde voornamelijk oude nummers, maar 'Every bloody emperor', van de jongste cd Present, sloot naadloos aan op klassiekers als 'Man Erg' en 'Lemmings'.
Het is geen sinecure om mooi oud te worden in de popmuziek. En artistiek geslaagde reünies zijn al helemaal schaars. Die van Van der Graaf Generator is er één van.
Lees verder in relevante recensies op de Recensent:
- Crossing Border - Editie 2005 (verslag)
- Met de Recensent naar CB 2005 (column)