• Artiest: broeder Dieleman
  • Titel: Komma
  • Artiest: Wannes Cappelle, broeder Dieleman, Frans Grapperhaus
  • Titel: dit is de bedoeling
  • Label: Snowstar Records / Unday Records
  • Datum bespreking: 26 Augustus 2019

de zwaluwen ongelogen


Het huis waar ik opgroeide. Het schuine dak, maar het plafond in mijn kamer was laag en recht. Witte smalle latjes, en er lag iets op. Isolatiemateriaal ofzo, een dun zwart matje leek het. Als ik op mijn bed ging staan en de vingers tussen de latjes stak kon ik het omhoog drukken.

Soms vroeg ik me af wat daar was. Tussen dat verlaagd plafond van mij en de onderkant van het dak. Een ruimte. Misschien kon ik er dingen gaan verbergen. In een verroest kisje.

Op sommige nachten leek het alsof er iets heen en weer liep over dat dunne zwarte matje boven mijn hoofd. Dan werd ik wakker. Dan was ik bang, maar ook geïntrigeerd. Wat loopt daar heen en weer boven mijn hoofd vroeg ik me af? Ik vroeg ernaar aan het ontbijt. Dan zijn alleen maar zwaluwen die om het huis vliegen, zei moeder. Maar dat was natuurlijk onzin. Vader zweeg. Dat was ook onzin.

En iemand zette punten, geen komma’s.

En ik dacht aan vogels, en aan dingen boven mijn hoofd.

Op een keer won ik de twede prijs in een judowedstrijd. Een medajje. Kajje geloven? Motories gestoorde ikke, een sportmedajje. Ik kwam tuis en wierp de medajje in de houten kist waar ik ooit mijn speelgoed in bewaarde maar waar nu ik ouder was voornamelijk nog ondefiniëerbare rotzooi in lag. Mijn moeder moet de medajje daarin hebben zien liggen want des anderendaags had ze hem eruit gevist. En op gehangen. Aan een latje, hoog aan de muur (vlak onder dat latjesplafond met het rare zwarte matje waar soms hele enge beesten op heen en weer liepen te lopen). Ik vroeg mijn moeder waarom ze die medajje had opgehanden. Wat de prijs betekende. Nu. Erna. Nu, nu ik de mat niet meer voelde, de geluiden niet meer hoorde, het zweet niet meer rook. Mijn zweet en dat van mijn tegenstanders. Mijn moeder zei Die prijs betekent wat jij wil dat die prijs betekent. De rest van die dag vroeg ik me af of ik dan misschien heel graag wilde dat die prijs niets betekende.

De komma, en wat daarna komt.

De punt, en wat daarna (niet meer) komt.

Wat betekent een ruimte? Wat betekent de stilte? Wat betekenen de geluiden? Wat betekent dat wat hier wel maar daar niet meer groejen kan?

(efemeer zeg ik en ik neem nog een slok whisky)

(de ogen. misschien de ogen)

Hoe mijn vader en ik liepen doorheen de ruimte die Bute was. Er was daar zoveel ruimte om doorheen te lopen. Hoe we zagen. Het water, het zand, de bomen. Onduidelijke bouwseltjes, zomwijlen al half in verval. Hoe het ons toescheen dat het veel meer moest zijn dan het op eerste gezicht leek. Hoe het ons toescheen dat alles daar verhalen verborgen hield. Een ruimte als een komma: en alles wat daarna komt.

Mijn vader in zijn viezeman-achtige regenjas. En ik achter hem. En de zon. En de wind. En het landschap. En de komma’s. Overal de komma’s.

broeder Dieleman is een man. Maar iemand zei, dat hij ook een vogel was. Als hij zong. Ging hij soms op een been staan. Zei iemand. Ergens. Op één been (“als hij ook het andere been zou intrekken, zou hij op zijn snuit vallen” – zo luidt de favoriete mop van mijn zoon); ik probeer me te herinneren. Ik zag de broeder zingen ooit, in een kerk dan nog. Vele manen geleden. Mijn leven was anders toen. broeder Dieleman trad op, en ik ging er heen met iemand. Altijd met iemand want alleen kom ik nooit ergens. Zo anders was mijn leven weer niet, toen. (en iemand zegt We kunnen niet terug naar ooit) (en ik denk ooit?) (en ik denk we?) (en ik denk kunnen?) (en ik denk terug?). Ik probeer me te herinneren, maar het lukt niet. Ik weet het niet, van dat ene been. De vogel die broeder Dieleman zijn kan. Ik kan het me niet herinneren. En ik weet wel hoe dat komt.

Dat komt omdat broeder Dieleman komma’s zingt. Het is het zingen, en wat daarna komt. Maar meer nog komt het omdat broeder Dieleman landschappen zingt. Hij zong daar in die kerk (en na hem kwam een ander, kwam een bonnie of een prins of een billy, kwam iemand uit wie alle vuur van de vroege jaren reeds verdwenen is (iemand die ooit het prachtige there’s no-one what will take care of you maakte zou het verboden moeten worden godverdomme (sorry, Kees) om de middelmatige rotzooi die hij nu maakt te blijven maken), en Dieleman zong dat sukkeltje finaal naar huis. Hij, Dieleman, zong daar in die kerk iedereen finaal naar huis. Of naar god weet waar. Hij zong daar landschappen. Niemand was nog in een kerk. We waren kniediep in de klei, we waren in water, we waren in de bossen, we waren op bed in het huis waar we opgegroeid zijn en hoorden zwaluwen om het huis, hoorden beesten op zolder. Ik zag de man die ik landschappen zingen hoorde allang niet meer. Weetikveel of hij op één been stond of op twee.

broeder Dieleman, en de seedee heet Komma. Een prachtig uitgevoerde seedee. Dieleman heeft een historij hoog te houden in prachtig uitgevoerde seedees. Je kunt seedees maken die net zo betoverend zijn voor de ogen als voor de oren (op meerdere nivo’s, want als ik zei: zijn muziek klinkt ook al heel beeldend): het is niet velen gegeven. Hoe zeer vallen seedees die een lust voor het oog waren niet tegen, ommers, als je het eenmaal over je hart verkrijgen kan ze in je seedeespeler te steken. Maar bij broeder Dieleman niet. Wat zo ongelooflijk mooi eruit ziet, klinkt net zo mooi zoniet mojer.

broeder Dieleman, ik zeg, en de DUBBELseedee Komma (zei ik dubbel?), of, het is maar hoe je het benadert, een klein boekje met achter twee seedeekes in. Veel foto’s in het boekje. Foto’s van wolken en water en luchten en wolken en takken en wolken en wuivend koren en wolken en vogels en bomen en geklinkerde paadjes en wolken en schemering en wolken en een bijkans surrealisties, bijkans pinkfloydiaans fotootje van een smal bruggetje overheen een slootje en op het bruggetje stapt heel montypython-achtig voort een mens in wie ik de broeder Zelve vermoed. Heel de plaat had reeds onder mijn ogen al weerklonken nog voor ik één noot gehoord had.

En wat verder nog te zeggen nog voor er één noot weerklonken heeft? Dat Leo Fabriek drop meedoet, de drummer van The Julie Mittens (een van de beste bands die Neerland ooit voortbracht)? En dat Adam Casey drop meedoet, Adam Casey dacht ik, en in me, in me werd het woest, want ik peinsde even, heel even peinsde ik, ofnee best heel achterlijk lang peinsde ik het, dat het om een ex-Bad Seed ging maar toen ik de seedeeboekjes er eens op na ging slaan zag ik dat ik hem met Martyn P. Casey had verward. Ik weet eigenlijk niet wie Adam Casey is. Internet maakt melding van een curler Adam Casey, een middenvelder Adam Casey en een feestenenpartijenzanger Adam Casey, dus kiest u maar.

Misschien moet ik, moet iks, moet ikke, de mjoeziek maar beter spreken laat (Aerosmith zei het al) (in de jaren tochtig was dat). Wat biedt het. Het biedt alles achter de komma. Het biedt. Het biedt eeuwenoude folk, voor één ding. Appalachian Death Ride, iemand? Maar het biedt ook elementen uit klassiekere hoek. Soms leunt het tegenaan sacrale muziek. Minstens heeft het iets kerkelijks. Opener Christoforus opent aarzelend, tastend, wijfelend – om tegenaan het einde dronken weg te walsen. De groeten, met onversneden zeeuws gesproken woord, klinkt duister & melankoliek en zet om redenen mij onbekend het angstzweet op mijn voorhoofd.

En zo doet de plaat voort: nu eens woest, kolkend, golvend & en dan vredig deinend. En altijd overal water, altijd overal landschappen, altijd overal wolken, altijd overal alles om je heen sprekend. Een prachtige voortzetting van het tiepiese Dieleman-geluid zoals dat met eerdere platen reeds werd neergezet.

Ja die laatste zin, die smaakt als brij. Dat geef ik toe. Wat een zouteloze tiepiese resensentenzin, zeg. Bah. Uit de hoed der resensent niets dan kliesjees, dat blijkt wel weer. En toch: hoe mooi ook: als Komma een enkelseedee was geweest had ik het f’domme echt bij deze flauwzinnige uitsmijter moeten laten (uitsmijter! ook al weer zoon dom resensentenwoord!). Maar! Hoezee! Komma is niet enkel Komma is dubbel en God, hoe mooi die eerste seedee ook, het waarlijkste, het opperste, het diepste genot kan worden gepuurd uit de twede. Het bevat slechts twee liedjes, en die heten dan nog allebei t Gat van Pinten ook. Nu niet meteen een titel die vleugels aan uw lijf zet. Maar wat is het? Maar wat is het?? Ja wat is het???

Het is niets waarvan u ooit dacht dat broeder Dieleman het u brengen zou, dat kan ik u vertellen. Het is postrock, het is drone, het zijn soundscapes. Het is ook niet iets dat veel gelijken heeft op het Snowstar-label; eerder iets dat 12K zou uitbrengen (ja nu ik het zeg, hoor je het me zeggen?, nu ik het zeg, dus, ik hoor hier af en toe wel het geluid van Two Lakes van Matt Rösner en Seaworthy in terug).

Dus. Wat is het? Wat is het?? Ja wat is het??? Het is elektroakoesties, het zijn fieldrecordings, vogelgeluiden, watergeluiden, iemand die op schier onverstaanbare wijze iets aan het vertellen is, het zijn tamelik klassieke instrumenten, het is minimal, en het is, vooral, biezonder mooi, biezonder rustgevend, biezonder troostend, wiegend – het is de meest liefhebbende mjoeziek die ik in lange tijd hoorde. Dit is iets dat kan: een plaat die u vasthoudt en u wiegt en u zegt dat het goed komt. Dit is de komma, en wat daarna komt. Dit is het dorp waar je opgegroeid bent. Dit is het landschap waar je graag in wegzinkt. Dit zijn de zwaluwen om het huis, maar nu dan ongelogen.

Hoe het allemaal aandoet als dingen uit je jeugd.

Hoe het verder gaat.

De komma, en wat daarna komt.

De medajje die alles is wat jij wil dat hij is. En dan. En voort. En vuts.

Voort en vuts komt de plaat die broeder Dieleman maakte met Wannes Cappelle en Frans Grapperhaus. dit is de bedoeling, zo heet die plaat. Na de komma komt de bedoeling gremellacht ge, en ge laat uw rolstoel even een omwenteling om zijn eigen as maken. Want dat hoort. Op een tijd als dit. Horen de rolstoelen omwentelingen om eigen as te maken.

Wat de bedoeling ook is – die moet goed zijn. Ik bedoel. Dieleman – naja, bij nu moet u mijn gedacht over de broeder wel kennen toch?, en dan Cappelle – awkee die laatste Zesde Metaal was wat aan de ondermaatse kant maar al hun andere werk mag linea recta geschaard worden onder het allerbeste ooit verschenen in de Benelux nee maak daar Europa van nee maak daar. En dan ook nog dit. Snowstar, een parel van een labeltje (zeg nu zelf), gaat voor deze uitgave een alliansie aan met Unday records!

Unday !

Unday, Unday, dan val ik op mijn knieën en dank ik Unday! Mocht u ooit op de zotte idee komen mij een geschenk te willen geven, dan acht ik de volledige catalogus van Unday Records een beste start voor u (al moogt ge dat afgrijselijke Faces on TV dan best bij u houden, evenals dat zo-mogelijk-nog-afgrijselijkere Maya’s Moving Castle). Ik bedoel. Ik bedoel, dat Ottla waar ze mee af gaan komen (luister NU naar Stofwolk of u is mijn vriend niet meer) bedoel ik; ik bedoel dat Imaginary Family bedoel ik; ik bedoel dat Flying Horseman bedoel ik (dat laatste album vond ik maf maar straf); ik bedoel dat The Bony King of Nowhere bedoel ik; ik bedoel dat Strand bedoel ik; ik bedoel dat I will, I swear bedoel ik, o dat bedoel ik altemaal.

Deze drie mannen hier bedoel ik de bedoeling bedoel ik.

Gitaar en cello en banjo en zang bedoel ik.

De klei, de tafel bedoel ik.

(de tafelen kpeins, en weeral de rolstoel, de omwenteling)

Dit hier zijn de mannen die zingen van de klei. Dit hier zijn de mannen die zingen van de tafel. Dit hier zijn de mannen die zingen van het leven. Het is misschien niet echt gebeurd, maar toch zeker wel echt verteld.

(een harmonium ook nog, door Pim van de Werken dan nog)

Wat het leven is, en wacht echt is kun je je peinzen. Vergeving is echt, en je verdriet is echt, en dit mens is er echt geweest, en eten is echt (en eten in een glas, dat kun je drinken, dat noemen ze drinken) en vaders zijn echt. En deze tafel is echt, en de laptop is echt, en de trap is echt, en dat ik die nu echt bijna niet meer opkom is echt, maar dat ik hem toch opkwam, net, is ook echt. En het was mijn zoon die wakker was geworden, en schreeuwde, en riep, en ik haalde water voor hem, en ook dat was echt. Heel echt water in een heel echt glas en ik vulde het in een heel echte badkamer met heel echte en veels te witte tegels in (welke zot peinst toch altoos weer dat badkamertegels wit moeten zijn?). En wie is wie. In watland. En ik ben zo oud nu en die ouderdom is echt, en mijn lichaam is echt en ook dat het vol staat met littekens waar ik de herkomst niet eens meer van weet. En dit wankele lopen op mijn invalide benen is echt, en ook dat het water door mijn manke tred over de rand van het glas klotst en op de vloer van de overloop spat. En ik zet me op zijn bed, het bed van mijn zoon, mijn moje lieve wijze zesjarige prachtzoon, ik zet me op mijn bed en reik hem het glas. Ik geef de kinders water. En mijn zoon zegt, hij vangt ten spreken aan, hij zegt Is het waar pappa dat je na je dood door beesjes opgegeten wordt? En ik zeg Ja, dat is waar…., en ik heb dit verhaal over zielsverhuizing in mijn hoofd en ik denk ben je “je” nog wel na je dood?, en alle ideeën die mensen hierover kunnen hebben & wat ik er zelf van peins, dat alles tolt doorheen mijn kop en ik probeer er een begin aan te vinden maar vooraleer ik ook nog maar één woord spreken kan, vraagt hij Hoe komen die beesjes dan in je kist? Hoe je daar zit, je belachelijk blote witte manke benen en op welk punt het gesprek eenmaal is als je jezelf hoort zeggen Niets is voor altijd jongen… & Ja pappa zegt hij, niets is voor altijd behalve de aarde! En hij lacht er een beetje bij en ik, ik lach ook. En ik zeg en waarom zeg ik het in jezusnaam?, ik zeg Nou jongen dat zeg jij nou wel maar ooit zal de waterstof in de zon opgebruikt zijn en dan implodeert de zon en wordt de aarde en passant verzwolgen, en daarna zwijg ik want dit lijkt in niets op het troostrijke praatje dat ik in gedachten had toen ik me zo moeizaam die hele echte trap ophees nadat zijn panikerende ikhebeennachtmerriestem mijn oor trof. Dat ga jij niet meer meemaken hoor schat, dat duurt nog tienduizenden jaren zeg ik vlug maar ineens weet ik niet zo net of die gedachte nu wel zoveel troostrijker is. Pappa?, vraagt mijn zoon & hij is inmiddels al half in slaap, zijn er nog mensen als dat gebeurt? Dat van die ontploffende zon ofzo? Nee, ik zeg, als mensen op deze manier blijven doorgaan zullen ze tegen dan wel met zun allen al niet meer bestaan. En het is echt wel heel erg midden in de nacht nu, en nacht is echt, en midden in de nacht is echter nog. Hoe is de mens eigenlijk ontstaan?, is wat ik hoor mompelen vanaf daar ergens: dat kussen ergens: en hij, mijn zoon, nauwelijks nog bij kennis. En mompelen doe ik, fluisteren doe ik. Over ééncelligen, over een oerzee, over een diertje dat aan land kroop. En als mijn mompel eindsweegs op streek is slaapt hij echt, en slaap is echt, en diep, en diep is echter nog. En ik sta recht (voor zover mogelijk) en zeg Ik weet niet of het echt gebeurd is jongen maar ik heb het jou wel echt verteld.

En dit soort van leven wordt bezongen.

Over dit soort van leven zingen ze, de broeder, de Wannes, de Frans. Over water zingen ze, en over vergeving, Over leven zingen ze, gans het leven vloeit uit hun monden als ze zingen. Over een leven dat misschien niet echt geleefd is, maar toch zeker echt verteld.

Een leven waarin je de kinderen water brengt.

En het was dit soort leven of een ander leven waarin het lieries “ik” op de fiets zat onderweg naar de school van zijn kinderen (een ander leven, een leven met betere benen misschien, een lieries leven was dat). Op weg naar de school van zijn kinderen, fietsend, de wind in zijn haar, suizend, denkt het lieries “ik” niet aan transmissievloeistof en niet aan Hegel en niet aan het huis waar hij in opgroeide (de ratten liepen er over de vliering, heb ik dat wel eens verteld?) (want het leven bereid ons voor op dingen die nooit gebeuren). “Ik’s” fiets is een vrouwenfiets, “ik’s” fiets is een moederfiets. Het lieries ik dacht aan iemand die zei (…), (…), (…), en hoe “ik” eigenlijk had moeten zeggen: dat moge alles waar zijn, maar ik kan beter strijken dan jij. “Ik” dacht aan (…), de laatste keer dat ik (…) zag & nu op de fiets denkt “ik”… elke dag dat je mij niet zag is iets dat je verloor, zoals, bij kaarten. En “ik” is bijna daar, bijna bij school en “ik” denkt dat hij de voorbije dagen misschien een beetje teveel heeft zitten lezen in de fabelhafte poëmen van Olena Kalytiak Davis.

Zulk soort levens. Of andere levens. Geen levensliederenzangers, dit, maar zangers van het leven. (t leavvuh) (t leavuh is)

En het leven is alles dat er voor nodig is om het te beëindigen (“ik” denkt… dat als zijn vrouw hem voor zijn verjaardag mee zou nemen naar Hemingway –bij verre de slechtse vreetschuurketen ter wereld, op misschien MacDonalds na dan), dat hij zijn vrouw dan zou vermoorden…, en dan het lijk in kleine stukjes snijden en in met stenen verzwaarde vuilniszakken in de Maas dumpen… of enkele in de Maas, enkele in de Rijn, enkele in de Lek… “ik” weet niet hoeveel vuilniszakken je nodig hebt om een lijk over te verdelen) en dan te zeggen: dit mens is er echt geweest.

Of misschien niet echt geweest maar dan toch wel echt gedaan.

Ik liet mun buurman de seedee luisteren maar die zei dat hij niet kon wennen aan het ballade-achtige karkater van de cd? (en ik dacht ballade? en ik dacht achtig? en ik dacht karakter? en ik dacht cd? en ik dacht buurman?).

Ik weet niet van ballade niet, ik weet van hoe ik hou van het leven en de drank en de schoonheid en de troost en de mjoeziek hierop. En alles weer, en alles opnieuw.

En.

Gans de nacht zat en ongeletterd zijn.

(tim donker)