Zou het ook niet anders kunnen zijn? Het haar van de drummer van Sons of
Kemet misschien, of wat te denken van de walnotenboom in de tuin van Sandra
toen ik acht was en hoe ik echt dacht dat Sandra en ik gingen trouwen later
maar het was zomer en we waren acht en er was een walnotenboom dus wat wil
je & zou het ook niet anders kunnen zijn: gewichtloos BIJvoorbeeld, of
onder water (onder water kan ik vliegen), of zou het niet gewoon hier
kunnen zijn.
Ik sta voor het raam, en er is niets. Ik heb me niet geschoren, er gaat
geen protestmars doorheen mijn straat vandaag, er zijn geen belangrijke
mensen doodgegaan, ik draai geen seedee van Etron Fou Leloublan, ik heb
geen liedje van Olimpia Splendid in mijn hoofd, geen ei op mijn gezicht en
ook niet de onbedwingbare behoefte het zolderraam te lappen, ik ben niet
aan het schrijven, het is nog geen tijd om mijn dochter te gaan ophalen van
de peuterspeelzaal, ik heb geen koffie gezet, ik heb niemand een berichtje
gestuurd, de buren maken geen ruzie, het regent niet, het winkelsentrum
staat niet in brand, mijn fiets is niet gestolen, het dak komt niet naar
beneden, het is nog geen tijd om mijn zoon op te halen van de
kleuterschool, ik denk niet aan de sensei, ik eet geen krekker met zoute
roomboter en sietrusvruchtengembersjem, het is niet de volgende dag en ik
heb geen jeuk op onbereikbare plekken.
Ik sta voor het raam en denk aan Donald Duck die meedoet met de beddenrace.
Vroeger dacht ik dat poëzie over Van Alles moest gaan of in ieder geval
toch over Zoveel Mogelijk. Dat was toen ik achttien was geloof ik, en nog
wellerus gedichten schreef. Die dan over Het Leven gingen, en over Pijn,
want het Leven Was Lijden (als je danste een heiden). Het liefste schreef
ik die dingen dan nog es zo duuster en hermeties dat ik er zelf ook geen
kloten van begreep. Er geen kloten van begrijpen, dat was het wezen van
poëzij. De poëzij moest loder dan loodzwaar of zij was geen poëzij. Maar nu
sta ik voor het raam en is er niks aan de hand, en denk ik aan Donald Duck
die meedoet aan de beddenrace. Zou het ook niet hier, of daar, of elders
kunnen zijn?
De poëtrie is een dichter die langer is. Nee
De poëzij, dat zijn de anderen. Nee
De poëtrij is een eeuwige wolk. In een broek. Misschien dat ik daarom
dichtte: om haar hemd op te lichten.
De zwaarte komt altijd omlaag. Het slaat dood, en dan zit je mooi met een
gat in je vloer. Ik moet alleen nog maar zitten, dacht ik toen. Ik moet
alleen nog maar zitten en beschrijven wat ik zie. En als er niks meer te
zien is, sluit ik mijn ogen. Dan gaat het schrijven gewoon door. Ik
herinner me niet meer wie de beddenrace won.
Doch misschien was het wel de week erop, toch. Er speelde een seedee van
Black Ox Orkestar en de boodschappen stonden af te koelen in de gang. Ik
hielp mijn dochter een dorpspleintje te bouwen van Duplo. Er was een
draaimolen, en we bouwden een onduidelijk gebouwtje. “Dat hoort zo op een
dorpspleintje,” zei ik haar. “Daar hoort een gebouwtje te staan waarvan
niemand eigenlijk weet wat het is.”. Er was ook een winkeltje met erg
krappe openingstijden. En een terras waar een ober werkte die geen enkele
bestelling kon onthouden. Dat vond mijn dochter het leukst. “Jij moet
stellen,” zei ze steeds opnieuw. En dan moest ik de gasten op het terras
stemmetjes geven en ze bestellingen laten doen, en ik moest ook de ober
zijn en iedere keer terugkomen en vragen: “Sorry, had u nou de baguette
zalmsalade besteld of de tosti geitenkaas?”. Dan kraaide mijn dochter van
plezier. Maar nu moesten we schoenen aan doen, en jassen, want het was tijd
om mijn zoon op te gaan halen van de kleuterschool, en dan de lunch, en dan
weer terug. Misschien was het die dag, dat er een enveloppe op mijn deurmat
viel.
Wat zou je ervan vinden als deze dag je laatste was?
Dat kon ook een andere dag zijn natuurlijk. Elke dag kan altijd een andere
dag zijn. Het was niet maandag, en je was niet dronken toen je de enveloppe
met Wolfgang en Dembrandt openmaakte (want de titels werden weken na elkaar
verzonden). Het was een doodgewone niksdag, en je dacht eraan je laatste
geld uit te geven aan een kist gedroogde abrikozen (in goudfolie).
Hoe de dingen ook waren, hoe ze ook zijn & overheen welke peerjode van
welke tijd - op enig moment waren ze in mijn huis. Dembrandt en Wolfgang.
Twee vuistdikke romans, ga dur maar eens aanstaan.
Boekjes - al mijn godeganzelijke leven lang heb ik zo enorm het land aan
het woord boekjes. Behalve als je al je boekjes te buiten gaat misschien.
Al wie snags int woud Russel Edson-achtige impressies fluustert dat het
schalt, wordt niet aan omvang afgemeten. En het gekke is: kleine
schrifturen gelijk dezen uitduren meer dan eens grotere werken (ga maar na:
ik leg de laatste hand pas aan deze resensie als de titels weeral
uutvertocht zijn). Naar vorm allicht flitsfiksie - of wie spreekt daar van
pilromans? Dembrandt en Wolfgang bieden u de pilromans bij de krat aan - -
- maar dit zijn geen pillen om met één slok water weg te spoelen (nee neem
er dan op zijn minst een biertje bij).
Mjoeziek is een dik walddier, zegt vinzenz schwab (tot nader order schrijf
ik die tiep zun naam met kleine letters). De poëtrij zal dan wel een mager
speenvarken zijn peinst mij. Uit de dunste bundeltjes krijst het soms het
allerhardst op en dit is niet om te zeggen dat Holst zichzelve
overschreeuwt: van zodra ik Dembrandt opendeed (want daar begon ik mee)
(wat die arriveerde het eerst hier ter stede) (als het niet die ander was
als ze niet gelijktijdig op de mat lagen als het niet de dag was dat ik
ineens zoon zin had in een geposjeerd ei op mijn ochtendbroodje) werden mij
de zenzen aangenaam verdoofd. Op een soort van 0-pagina (hoe heet men dat,
de Franse pagina ofzo?) (de franse slag) (de harde hand) (het finse
zwartmetaal), staat dit. In schuinen, als hier:
In een tropische kas zit een man achter een typemachine. De man is
overwoekerd door tropische planten. Jadebloemen, uitheemse aronskelken en
orchideeën. Hij is ermee vergroeid geraakt. Hij is meer plant dan man. Hij
beheerst een of andere oosterse ademhalingstechniek waarbij je geen adem
meer hoeft te halen. Heel af en toe drukt hij een toets in.
En ik dacht dat dat het ween kondet: met slechts af en toe een uiting (het
niets nietst) (er werden uitingen geuit). Steeds een rake letter. De
overwoekering. Schrijven om niet, of juist wel ingenomen te worden (dit is
waarom ik dichtte: opdat zij mijn hemd kwam oplichten) (nee ik wilde dat
zij heel stil op mij groeide) (neem bezit van mij neem alsjeblieft bezit
van mij) (en je kwam bij mij in mijn schulp en je jatte mijn grappen). En
awkee, de rest van die dag had ik Plantman van Gary Young in mijn kop dank
doch geen dank Marc en toch was dat het waard om aldurtijd te mogen
verkeren in zoon zoort van (u kent dat wel) “prettige philosoophiese
stemming”. Aan Rousseau dacht ik bijvoorbeeld, en aan Lambiek, aan de
phúsis als uitgelegd door Aristoteles, aan de oorspronkelijke betekenis van
cynicus: hondachtig (en welke griekse philosooph t ookalweer was die als
een hond wilde leven en dierhalve cynicus werd genoemd) (en hoe dan een
dichter te noemen die plantachtig wil zijn) (en toen dacht ik aan Becel
& was mijn philosoophise stemming INEENS naar de wuppe).
Pas veel later vroeg ik me af of de man in de tropiese kas een pilroman was
of een allegorie of een groteske of een parabel of een sprookje of een
gedicht of een grapje of een schilderij of een lied.
(de tekst was getikt, zou Gust Gils allicht gezegd hebben)
Annie Dorsen noemt haar werk “algoritmisch theater”, maar ik lees haar A
Piece of Work stiekem liever gewoon als een boeklang poëem (het werd
gegenereerd en opgevoerd op 21 desember 2013 in de Brooklyn Academy of
Music en of dat het meer gedicht maakt of juist meer teatur laat ik graag
aan u over, Femke euh ik bedoel lezer!)
Richard Huelsenbeck schreef ooit een dadaïstiese trialoog tussen menselijke
wezens & ik heb vaak gedacht dat àlle teksten dadaïstiese trialogen
zijn tussen menselijke wezens (defeniëer: menselijk) (defeniëer wezens)
(defeniëer: papier). Plus daarbij: teksttyperingismus is het wel het
laatste dat je aan je kop wil hebben als je leest. De vraag “wat het
eigenlijk is” is al even oninteressant als de vraag “waar het eigenlijk
over gaat”. O waar het over gaat, de vraag vol stompzin van uw huisgenoot
uw buur uw uw mede treinreiziger uw toevallige passant eender wie u lezend
aantreft: is dat een leuk boek? op eersten maar meteen daarna ja: waar gaat
het over? Waar het over gaat, mijn antwoord op die vraag is altijd
hetzelfde. “Over een kippenrestaurant,” zeg ik dan.
Zodus: Dembandt en Wolfgang staan proppensvol dadaïstiese trialogen tussen
menselijke wezens. En elke trialoog gaat over een kippenrestaurant.
Nu tevreden?
Okee.
Mooi.
Gaan we verder.
Want trialogiese kippenrestaurants doen peinzen aan zoveel. Aan Donald Duck
die meedoet aan de beddenrace, BIJvoorbeeld. Of aan Lambiek die iets
rousseauaans schreeuwt in De Sputterende Spuiter. In ieder geval: ik las
nog maar een paar regels in Dembrandt & mijn denken is al zovele kanten
opgevlogen dat ik er beter aan doe te lezen in de bijbel, Oorlog en Vrede
of het telefoonboek van Lisboa en aldus te stillen dat idiote hoofd van
mij.
Maar de volgende dag is het weer een gewone dag. Altijd is de volgende dag
de dag na de vorige dag & altijd & altijd & altijd is dat een
doder dan doodgewone dag, wat zou je anders volgende dagen hebben ommers?
Ik word wakker en er is geen tijd want het is gewoon weer tijd. Het is
gewoon weer tijd om mijn zoon aan te kleden & het is gewoon weer tijd
om mijn dochter aan te kleden & niet speesjaals & ik heb niet
Suicide Room van Dan Bern in mijn hoofd & niet over tien dagen gaan de
dagen niet lengen & niet geen fiets met wit en zwart en rose. Het is
gewoon weer tijd om het fruit te snijden dat mee moet naar de
kleuterschool. Het is gewoon weer tijd om de bolletjes te maken met
boterhamworst of met pindakaas, hoe ook de petten weder staan deze dag. Het
is gewoon weer tijd om op te fiets te zetten mijn dochter, op de fiets te
laten klimmen mijn zoon & tussenin te gaan zitten ikzelve. Het is
gewoon weer tijd om te fietsen. Het is gewoon weer tijd om mijn zoon de
klas in te brengen, en terug te fietsen met nu alleen nog voorop mijn
dochter en daarachter ikzelve, en achterop niemand meer & altijd weer
die lichte verdomde melankolie bij dat achterzitje nu leeg te weten. Lichte
melankolie maar evengoed zo godverdomd verdomd. Het is gewoon weer tijd om
getweeën nu het huis binnen te gaan, en iets te drinken misschien: mijn
dochter water & ik koffij. Een broodje nog, want voor de schoolgang was
er wel erg weinig tijd voor erg weinig. Waarna het gewoon weer tijd is om
met zijn twee de boodschappen te doen, en zo elke dag & elke dag opnei.
Zo is het gewoon weer tijd voor tijd.
Doch de blommekees poëtrij van Holst hebben wortels, en die wortels
krieuwelen ook deze doder dan doodgewone dag mijn brein. Zo is het dan dat
als de klok ter klokke half twaalve neigt en we voor de twede van de vier
keren naar de school van mijn zoon fietsen ik me als zelden op die momenten
zwijgend en peinzend en doof terugvind (ik kon zweren dat ze iets zei, mijn
dochter, maar ik zou niet weten wat). Het is aan Igor Kholin dat ik nu
fiets te denken. Drie stelregels had diene mens voor de poëtrij & ik
probeer me die regels goed te herinneren. Zoiets als: 1) vormzuiver, 2)
emoosjoneel & 3) intellektueel maar mogelijkerwijs zit ik ernaast en
met name over die eerste regel twijfel ik sterk (en volgens mij was de
poëtrij van Kholin de eerste poëtrij die vooral niet aan deze regels
gehouden kon worden).
Weer gaat se doen, zo peins ik voort (altijd maar voortpeinzen en
voortpeinzen, het is een ritje van nog geen tien mienjoeten op de fiets, t
moet zijn dat ik sneller denk dan ik fiets), weer gaat se doen, dus, met de
poëtrij te fikseren in iets wat de poëtrij al niet meer was op het moment
dat zij erin gefikseerd werd (poëtrij moet niet aan regels voldoen of zij
is geen poëtrij) & voort voort voort aan Kholin en dat losvaste
poëtrijkollektiefje waarvan hij deel uit maakte, het rebelse Lianozovo
groepje, denk ik aan Vsevolod Nekrasov die in onsterfelijke inkt zette:
“maar ondertussen is het leven // hoe staat het leven / weet je wel hoe het
gaat / hoe het ook lijkt // het gaat door // of / het gaat heen en weer //
soms lijkt / het op / leven // soms lijkt het op / wat voor leven is dit //
dit is gewoon laag”.
En ik weet niet wat de kleur is en ik weet niet of het hoog of laag is maar
dit waar het leven nu op lijkt: een schoolplein op wolken op een bankje en
op wachten. Mijn dochter is niet lekker, en hangering, en half slapend in
mijn armen terwijl we wachten tot de klas van mijn zoon naar buiten zal
worden gebracht. We zitten op een stenen bankje, mijn billen zijn koud, en
naast ons zit een oude vrouw die op Joop van Zijl lijkt. Ik zit hier denk
ik op een koud stenen bankje met mijn halfzieke dochter in mijn armen en
naast ons zit een vrouw die als twee druppels jenever op Joop van Zijl
lijkt - ook dat is poëzie.
Gedrieën keren we weer. We komen een huis binnen. Mijn zoon, die op school
was, en een ochtend had, en misschien iets geleerd heeft misschien nu iets
weet dat hij vanochtend nog niet wist. Mijn dochter die niet lekker is en
in mijn armen hangt. En ik. En ik leg mijn dochter op de bank, en ik help
mijn zoon aan tafel, er is lunsj, er is koffij, er zijn broodjes, en rap is
er ook mjoeziek: een seedee van Défecit des Années Antérieures. De tafel
had ik al gedekt vooraleer we naar school fietsen gingen (dat is geen
poëzie. dat is proza).
Versnijselisme. Wat er doorheen de tochtgaten valt.
Dat is er mis, denk ik, met de poëtrij die met een poëticum, met de poëtrij
die uit steen gehouwen is, met de poëtrij die over Heel Erg Veel denkt te
moeten gaan: het overziet altoos weer wat er doorheen de tochtgaten valt.
Het ziet niet de poëzie in voor het raam staan en denken aan Donald Duck
die meedoet aan de beddenrace, of aan op stenen bankjes zitten naast een
vrouw die de zus van Joop van Zijl had kunnen zijn. Het ziet voorbij aan
het leven dat lijkt op het leven, en zeker het leven van wat voor leven is
dit dit is gewoon laag.
Poëtica, en blindzien. En niet kijken. Of beter nog: niet nìet kijken. Nìet
niet naar Cindy’s benen kijken. Ineens wil ik de gedekte tafel omver gojen.
Kent u dat? Wat zou er dan ontstaan in deze kamer. Een goed glas wijn zou
wonderen doen voor deze kamer.
Niet kijken is nog niet hetzelfde als wegkijken. Nog minder: niet willen
zien maar niet anders kunnen dan kijken. Ik weet het niet. “Je hoeft niet
naar een auto-ongeluk te kijken om te weten dat het een auto-ongeluk is”,
schrijft Holst ergens in Dembrandt. Ik weet het niet. Ik las vandaag ergens
iets over een punker die gaan kat had, en er was een winkel beroofd. Ik
weet het niet. Op mijn schrijftafel vond ik midst die hele puinberg aan
boeken, kladjes, platen, seedees, strips en kindertekeningen een heel erg
klein opschrijfboekje dat nog gans leeg was. Dacht ik. Maar ik ging
bladeren en ergens een beetje voorbij het midden vond ik een aantekening.
“Mbt Holst: een idee werkt ook onafhankelijk van de inhoud”. Het is mijn
handschrift, dus ik zal het wel genoteerd hebben. Maar ik weet niet meer
wanneer of waarom en wat meer is: ik weet begot niet meer wat ik er in
jezusnaam ooit mee bedoeld kan hebben.
Misschien is de poëtrij wel wat we zien zonder dat we het willen zien, of
wat we nooit zien maar eigenlijk zouden moeten zien, of wat we denken
zonder het te weten, of wat we weten zonder er ooit aan te denken. Zoiets.
De dingen die te klein zijn. Je trapt erop, dan is het stuk. Je hebt het
nooit gezien toen het nog heel was. Of daar de poëzie in ligt misschien, of
in das kapotheid an sich misschien.
En als dat dan leven is. Als het raam daar & Donald Duck die meedoet
met de beddenrace, en een ouwe vrouw die op Joop van Zijl lijkt, en een
ding dat je pas echt ziet als het stuk is het leven zijn, moet de poëtrij
het dan tonen of moet het juist wegkijken van het leven en dingen zien die
mojer zijn, beter zijn, nastrevenswaarder zijn? (de dichter niet als
autobiograaf maar als ziener) (de dichter niet als ziener maar als
autopathograaf) (“de poëzie is een woedende maagzweer”, zei Paul Rodenko
ooit) (“de poëtrij is wat gebeurt als je even niet oplet”, zou ik met een
kleine variasie op de uitgekauwde woorden van John fucking Lennon kunnen
zeggen) (geheel momenteelderlijk is de poëtrij trots, lente, zomer, herfst,
de zee, een bekentenis, een mandje, notenbrood, een repliek aan grieks
& latijn met blote handen, een ophanden zijnde, een kering).
Misschien is de poëtrij jeuk op onbereikbare plekken.
Misschien is het dit, of iets anders, zou het ook niet hier kunnen zijn, of
nu. Nu is het avond, en ik ben voornemens die fles port daar tot op de
bodem te ledigen, en ik mis femke, en ik zit hier, en ik denk niet meer aan
donald duck die meedoet aan de beddenrace, en ik denk ook niet na over het
leven of over de poëtrij, ik denk niet aan een oude vrouw die sprekend op
Joop van Zijl lijkt (ha!, daar tikte ik haast Hoop van Zijn), ik zit niet
onder wolken nu maar onder lamplicht, buiten duistert het duister, het is
laat & ik denk aan Heidegger en aan zijn tussen de dingen (de dingen
die gaan zoals ze gaan). En ik denk ook aan Nietzsche en aan hoe die gezeid
haadt dat de mens het niet-vastgestelde dier is. Hoe niet-vastgesteld
tussen de dingen verwijlen (alle dingen een wijle) gaan betekent want dat
is wat de dingen doen: gaan (zoals ze gaan). Voor wie niet-vastgesteld is
liggen alle wegen open. Alle wegen om te gaan zoals wij gaan, en alle wegen
om te gaan zoals wij niet gaan.
En dan denk ik toch weer aan die twee boeken hier. Of hier. Naja. Ergens
onder deze berg papier, boeken, seedees, schrijfblokken, kladjes, bio’s,
platen & kindertekeningen waar ik eerder dat notiesieboekje vond moeten
ook Wolfgang en Dembrandt liggen. Wacht. Ik zoek ze zo wel. Eerst een slok.
Een mens kan het verstaan (het verstaan van de ander) (dialogische
benaderingen van de diversiteit) (ga met jezelf in dialoog) (hij treedt in
dialoog met een ruimte) (trialoog op de rand van de dingens, ach laat ook
maar): enfin, een mens kan ze verstaan, Wolfgang en Dembrandt, als
rootnoffuls. Verslagjes van het gaan op de wegen (die naar hier hebben
geleid). Het gaan tussen de dingen. Het zijn van dat gaan. Ofzo.
Weetikveel.
PERSOONLIJKE GROEI
Ik ben niet meer
wie ik vroeger was.
Ik denk niet meer
dat de maanlanding
in scène is gezet.
Ik denk ook niet
dat de maanlanding
niet in scène is gezet.
Ik denk iets
ertussenin.
Eindsweegs verder neerwaarts de weg is het gewoon maar een elders, niet
noodzakelijkerwijs een beter of een verder of een mojer of een wijzer. “Je
zou eigenlijk de btw-aangifte van het derde kwartaal moeten doen.” heet het
in Wolfgang. “In plaats daarvan denk je aan vroeger.”
Welke band was het weer die ooit zong: “Somehow / i’m neither here / nor
there.”? Het was een verschrikkelijke zeikband, dat weet ik nog wel. Hoe
ook, de “flitsfiksie” of “hintfiksie” (of noem het proospoëem of
versnijselisme of) in de rootnoffuls / trialogiese kippenrestaurants is een
proeve van “hier noch daar zijn” (iets ertussenin); een immermeer gaan dat
net zo goed een gaan van Donald Duck naar Joop van Zijl naar Heidegger naar
een beslist te ledigen portfles kan zijn als het gaan van Headbanger’s Ball
naar Will Oldham naar Salzburg naar te nuttigen kumquats:
HOLY COW
Ik zit in kleermakerszit op de grond en concentreer
me op mijn ademhaling. Mijn linkerduim en
wijsvinger raken elkaar. Tussen mijn rechterduim
en wijsvinger houd ik een foto van een koe.
Mijn zestienjarige ik staat op en loopt zonder iets te
zeggen de trap op naar zijn kamer. Hij zet kant B
van ‘Atom Heart Mother’ op. “If you were a swan,
I’d be gone…”
’s Middags zit ik aan een tafeltje in het café.
Ik oefen mijn mantra. Het is een moeilijk mantra.
Het is een lang mantra. Het heeft een wordcount
van 600 woorden. Mijn goeroe haat mij.
Mijn zestienjarige ik staat aan de bar 600 bier
te drinken. Mijn zestienjarige ik haat zichzelf.
Ik betaal de rekening.
’s Nachts om half vier komt mjn zestienjarige ik
thuis. Hij kotst de wc onder en valt op de bank in
slaap met Headbanger’s Ball op 10.
Ik vraag niet waar hij is geweest. Ik weet waar hij is
geweest. Ik kom er zelf ook nog weleens.
1993
Ik was uit mijn lichaam getreden en zag mezelf
aan de keukentafel zitten, met mijn haar door de
war en mijn lul uit mijn broek.
Het moet 1996 zijn geweest.
Ik dacht na over dat ik nadacht. Ik ging in
foetushouding onder de tafel liggen.
Jij kwam langs en kwam bij me liggen. Je aaide me
door mijn haar en hield mijn lul in je hand.
Het kan ook 1994 geweest zijn. Of 1995.
Ik vroeg hoe je binnen was gekomen. “Ik ben niet
echt,” zei je, “maar dat doet er nu niet toe.”
“Misschien heb je je eigen sleutel,” zei ik.
“Ik heb mijn eigen sleutel,” zei je.
Het was 1992. Ik weet het nog goed.
BLUES IN SALZBURG
Is er een plaats op de wereld waar ik gelukkig
kan zijn?
Misschien in Salzburg.
Misschien dat ik in Salzburg terugvind wat ik
ben kwijtgeraakt.
Misschien dat ik in Salzburg weer weet wat ik
ben kwijtgeraakt.
Misschien dat het genoeg zou zijn om weer te
weten wat ik ben kwijtgeraakt.
En daar dan over te zingen.
Met John Lee Hooker op gitaar, Willie Dixon
op basgitaar en een tinnen opwindaapje met
een rood vilten jasje aan en een fez op zijn kop
op drums.
Ik vraag me af waar ik die heb gelaten.
STILLEVEN MET INGEMAAKTE VRUCHTEN
Ik maak de vruchten in. Ik schrijf op de
etiketten wat er in de potten zit. Perziken.
Pruimen. Kweeperen. Kumquats.
Waarom doe ik de dingen die ik doe?
Buiten staan de narcissen in bloei. Ik zou naar
buiten kunnen gaan om ze te plukken. Ik zou ze
in een vaas op tafel kunnen zetten. Ik zou vanaf
de andere kant van de kamer met een klein
handpistool op de vaas kunnen schieten om
mijn schietvaardigheid te trainen.
In plaats daarvan zit ik aan de keukentafel en
eet ik ingemaakte vruchten uit de pot.
Ik zit en eet.
Ik zit en eet en wacht.
Ik zit en eet en wacht tot het voorbij is.
Kleur, zachte woorden in de avond, een nieuwe jurk, in de slee van Arthur
Schopenhauer glijden wij naar de dood, een hordeur die aan nog maar één
scharnier vasthangt, witte sjokola, zwart bier, koude koffie, maar dit keer
zal het ons lukken dit keer zullen we aan de andere kant geraken (dus nam
je niets mee. want je wilde godverdomme ook wel eens op de plee zitten
zonder een gedachte te krijgen), de zon in het water, sinaasappelen, you
have cum in your hair and your dick is hanging out, speel ermee nu je nog
handen hebt, er is veel te veel wereld in deze wereld, waarom is er iets en
niet veeleer niets?, did you get the real good ones did you get the good
ones?, alles ten zuiden van Frankrijk, de tepels van Femke (de meest
fantastiese tepels sedert de oerknal geloof me), de eerste echt moje dag
van het jaar, de petten die ik als kind droeg, een groot dood
voederstasjon, waarom belde die eikel me in jezusnaam op mijn oude
teeljefoon?, het lichaam een zak vol aalmoezen voor lijkenvreters (wie was
weer die zei?), hoe stil ik daar zat op het terras en de wind en de
geluiden, het haar van Angelique, de twede plaat van Trepaneringsritualen
(of was dat hun derde?) of het debuutalbum van Red Lorry Yellow Lorry
misschien, dat ik niet meteen doorhad dat ze de overbuurvrouw was, iets
over Japanse whisky nee iets over Nieuwzeelandse whisky, de moord op
Hendrik IV betekende een dodelijke slag voor hen die in Frankrijk en elders
tolerantie beschouwden als een manier om de godsdienstige rivaliteit
onschadelijk te maken, iemands gevoel voor humor, hoe mijn zoon toen hij
een of anderhalf was hele dagen met me wilde schrijven “tijsen” noemde hij
dat toen, waarom doen mijn ogen tanden en keel nu zoveel pijn?, het bed
waarin mijn vader lag dood te gaan en hoe ik zijn gelispel niet verstond en
hoe ik hem dingen zei tot ik niks meer wist te zeggen en naar het gelispel
luisterde tot het ophield, en hoe ik hem toen een gedicht voorlas, een
gedicht van C.S. Giscombe geloof ik maar dat weet ik niet meer zeker.
Schouwburg is een halte godverdomse negatieve sieniese ijskoude
betwetertrut.
Langs wegen. Langs wegen allerhande, maar Americanaïsties getint zeker.
Onophoudelijk boeren Dembrandt en Wolfgang verre en minder verre echo’s van
durlaiks als William Carlos Williams, John Ashbery, Robert Creely, Donald
Barthelme, Craig Dworkin, Seth Abramson, Robert Fitterman, Vsevolod
Nekrasov onee de laatste is een Rus.
Of bunt se niks anders - de ene TXT (aah, Robberechts) na de andere dan
Richard Brautigan-pastiesjes?
(was het Enno Develing die zijn geschreven werk indeelde in “projekten”?)
&
kan het zijn dat Holst ons allemaal bij de kloten neemt?
Ik weet het niet.
Ik weet het wel.
Ik denk aan Willy Roggeman die zei: “Ieder ogenblik kan een goddelijk
hagedisje zijn, meer nog: op ieder ogenblik moet de schrijvende hand erin
slagen zo’n hagedisje te vangen.” En ik weet niet presies wat Roggeman
daarmee bedoelt, ik weet nooit presies wat Roggeman waar dan ook mee
bedoelt en daarom begrijp ik hem altoos maar zo ver als mijn eigen hoofd
rond is, en ik begrijp.
Ik begrijp.
Ik begrijp dit. Dat ik ziek was, laatst. Of toch. Niet lekker, een weinig
onder het weer, niet gans in orde. Hoe zeg je. Het was zaterdag, een dag
waarop ik normaal gezien uit werken ga maar deze morgen belde ik in ziek.
Ik lag. Op mijn bed. Ik wilde wel slaap, maar slaap wilde mij niet. Mijn
kinder & mijn vrouw waren beneden en zagen een dieviedie. Dat was de
twede reden dat ik op bed was gaan liggen. Naast futloos slap zwak moe
sakkerig zwaar pijnvol snotterig en rot zijn: ik hou niet zo van: dieviedie
en tievie. Dus ik lag. Ik wilde graag lezen, maar het deed te veel pijn om
mijn ogen open te hebben. Dus ik lag. Ogen dicht. Ik sliep niet ik lag. Ik
hoorde. De deur van de huiskamer ging open. Ik hoorde. Iemand kwam de trap
op. Ik hoorde. Dat was de tred van mijn dochter. Mijn moje lieve
fantastiese tweejarige dochter is er genoeg inkt in de wereld om te
beschrijven hoeveel ik van haar hou? Ik hoor. Haar stem op de overloop.
“Pappa, bent je boven?”. “Ja schat ik ben hier,” roep ik. “Pappa, bent je
in de slaapkamer?”. “Ja”. En ze komt binnen, en ze klimt op bed, en ze
vraagt waarom ik hier lig. “Ik ben niet wel,” zeg ik. “O, ben je ziek?”
“Ziek is er misschien teveel aan maar geheel gezond ben ik niet.” mompel
ik. Ze kruipt naar me toe en begint mijn gezicht te kussen. “Ik vind jou zo
lief,” zegt ze. “Ik geef jou kusjes. Bent je nu weer beter?” “Zo goed als.”
zeg ik. Een tijdje liggen we zwijgend naast elkaar. “Is de film al
afgelopen?” vraag ik dan langs mijn neus weg. “Nee. Mijn thee was
omgevallen. Mamma was boos.” “Thee valt soms,” zeg ik. “Wil je eens wat
horen?” Ze knikt. “Ik dineerde ooit in een Turks restaurant. Helemaal op
het eind kreeg ik thee in een heel klein theeglaasje dat tot de rand toe
vol zat. Er zat geen oortje aan het glas dus ik pakte het helemaal bovenaan
vast om zo min mogelijk van het fikhete glas te voelen. Het viel. Hele
tafelkleed nat, en ook wat spatten op mijn broek. De serveerster was zo
vriendelijk een nieuw glaasje te brengen en weet je wat ik daarmee deed?”
Ze schudt van nee. “Ik liet dat twede glaasje ook weer vallen. Tafelkleed
nu nog natter!”. We lachen met onze hoofden diep in het kussen. Als we weer
stil zijn, zegt ze: “Maar toch ben ik nog een beetje boos.” “Boos? Op wie
ben jij dan boos? Op de thee?”. Ze schatert het uit. “Op de thee!” herhaalt
ze. “Stomme slappe thee! Kan niet eens rechtovereind blijven staan!” zeg ik
& weeral wordt het stil & weeral liggen we zwijgend naast elkaar.
“Ik vind jou lief pappa. Ik geef jou kusjes”, zegt ze weer en ik voel haar
kleine lippen over mijn gezicht heen en weer gaan. “Ga ik even kijken of de
film al afgelopen is. Is dat een goed idee?” “Reuze,” zeg ik. “En ik blijf
liggen. Is dat een goed idee?” “Ja hoor pappa.” En ze stommelt de trap weer
af, en ik vraag me af of ik een mojer gesprek heb gehad dan dit in pak weg
de voorbije vijf jaar. En ik hoor nog “Hee mamma ik was even bij pappa”
maar dan slaap ik.
En of dit dan een goddelijk hagedisje mag zijn, en of het te grijpen is.
Grijpen is niet noodzakelijkerwijs beschrijven nee beschrijven is niet
noodzakelijkerwijs grijpen.
& (wat doen de handen)
(kijk naar het ding. sluit je ogen voor het ding)
(de sympathie is het centraal affectieve vermogen dat samenhangt met een
gedeelde sensitieve predispositie)
(ik had mezelf graag als een mens gezien: de trappen afdalend bijvoorbeeld)
(zoiets als de vrachtwagen bijvoorbeeld) (Aanpassing van de cognitieve
dissonantie) (mensen zijn vreemde dieren) (niet vastgesteld) (als er buiten
de traditie geen heil was, zou de traditie een groot onheil zijn) (de
poëtrij is) (de dichter is) (de dichter is een zitter) (Zebedeus de Zitter,
anyone?) (iemand die de zitstand konsolideert daar waar hij zichzelve graag
uut wandelen gestuurd haadt) (het blijven vol weiger het gaan nooit wars
van staan) (de dichter is uut plaats gevallen vanaf de krijgga) (en okee
dit is wat het dichten is: de kiezels van kleinduimpje) (ofnee, zijn
broodkruimels) (philosophiske smuler) (enten eller) (hij liet wel een spoor
na maar de vogels vraten het op) (misschien is mijn vogelhaat wel begonnen
in sprookjes als) (volg het spoor terug er is geen spoor terug) (can’t find
my way home) (en al wat overblijft is kaos) (en een vuile kop) (onderwater
kan ik vliegen) (onderwater kan ik schrijven) (de poëtrij is) (een fazant
die verdwijnt in het kreupelhout, zegt wallace stevens) (waarom een fazant
verdomme) (de wet verenigt de veranderlijkheid van water met de
bestendigheid van de rivier) (in het begrip alleen van een ding kan geen
enkel kenmerk van het bestaan ervan worden gevonden) (waarom kreupelhout
verdomme)
(een naakte singulieriteit)
(en iemand zegt iets over een inkorrekt geformuleerde kop want er had
racisten moeten staan. en de dichter liket dat)
(de dichter is een liker)
(de poëtrij is)
Nee. Wacht. Kon het ook niet iets ween dat los van m stond? “A piece of
work” zegt Annie Dorsen, ja “een inhoud”; “een lichaam” - wat als de
poëtrij onafhankelijk werkt van de poëtrist? (o daar sloeg dat gedoe met
dat idee onafhankelijk van de inhoud op!) (de poëtrij heeft de poëtrist in
zeker zin misschien zelfs niet eens echt nodig??) (hee is dat niet wat je
onderzoeken wilde met je stomme dregkeverhaal ofnee laat maar) (als de
poëtrij snags valt in het bos maar er is niemand om heur te horen maakt zij
dan geluid?) (jij hebt de dingen niet nodig om te zien) (ach fuck) -
Ik zeggen meen, en naar voren wil brengen: een andere manier om Holsts
schrijfsels te lezen: als dworkiaanse stofjes in bundels van licht. En dat
wie het licht werpt er minder toe doet dan dat de stofjes nu eindelijk
gezien worden.
(en een of andere megalomane zakkenwasser plaatst op zijn tijdlijn een
liedje van die totaal overgewaardeerde zeiklul van een Jeff Buckley en de
dichter liket dat)
(de dichter is een liker)
Of nu. Goddelijke hagedisjes die zo graag kameleons waren geweest dat ze
niet kunnen wachten om van kleur te verschieten. Het verheffen van het
onverhevene. Stofjes in een toevallig schijnend licht. Pastiesjes.
Flauwsels. Metdeklotenvandelezerspelerijtjes.
Kon ook dat geen poëtrij zijn.
Kon het ook niet daar zijn, daar staand voor dat raam zijn en denken aan
Donald Duck die meedoet aan de beddenrace. Of liggen op je bed en met je
dochter praten over tee. Of een fles goedkope supermarktport. Of nogmaals
staan voor datzelfde raam, denken aan diezelfde Donald Duck in dezelfde
beddenrace. Herhaling is niet hetzelfde als algemeenheid (zegt Deleuze).
Denk ik daarin is poëtrij waarlijk goddelijk: waar ze weigert het
singuliere te veralgemenizeren. Misschien kan er wel geen andere dichtkunst
bestaan dan de anekdotiese. Geen glimp is gelijk aan een andere.
Dus. Sja. Moge Holst met mijn kloten spelen al hij wilt. Maar ik wil een
jas met achtentachtig zakken in. Presies één dichtbundel per zak.
(hij schreef er geen 88 natuurlijk. maar ik kan wachten. ik heb geduld) (en
deze twee zijn alweer uutverkocht ook) (ons geduld heeft zijn grenzen)
En als ik dan sta in ieverans een rij. Bij de bakker, of de pinautomaat, of
tussen de mensen op het perron of bij de bushalte - dan zou ik grijpen. Dan
zou ik grijpen in één van mijn achtentachtig zakken en een willekeurige
dichtbundel van Van Der Holst bovenhalen. En dan lezen. En dan brokjes
zien, of stofjes, of goddelijke hagedisjes, en even verwijlen: bij of met
de dingen (alle dingen een wijle).
En laat op de avond na een krote wandering nee
(taal ligt in het hart van de vrouw die in jouw hart woont zoiets zij
Charles Bernstein ooit) (wie?) (Charles Bernstein, is ook hij niet een
geurvlag waarmede we de stromen in Wolfgang & Dembrandt kunnen
afbakenen?) (mais non, Bernstein is veel te L=A=N=G=U=A=G=E, en puur
serebraal is Van Der Holst nergens) (serebralen als simbolen)
(serebralismusjes in de mielg is ontbijt geeft hoofdstart) (ach fuck)
Het ligt daar waar de taal begint te gloejen.
En. Dus. Laat. Op. De. Avond. Na. Een. Korte. Wandeling.
Als het me altemaal stevig in de kop zit.
Als ik loop naar daar waar ik mijn boeken bewaar.
Als ik opzie naar de maan.
Als ik druk doend ben de buurman niet te zien.
Als ik denk aan ---\
en niets doe
en
en ik open mijn ogen en ze zitten vol met hagedisjes
en ik open mijn huis en het zit vol met ballonnen
en ik open mijn jas en alle zakken zitten vol met gedichten
(tim donker)