Zea . Oja Zea. Het is alsof gij wijst.
Terugwijst, dacht ik eerst.
Bijvoorbeeld naar een tijd. Een millennium liep op zijn laatste benen. Of misschien was een ander millennium net beginnen aanvangen toen (meest waarschijnlijk dan het daaropvolgende); wie weet. Ik bedoel zeggen dat het 1999 weest zijn kondet (en wie verder partyde alsof het was) of 2001 evenzo (en wie ondernam een ruimteodyssee). Misschien gleden de wolken trager toen, en allicht waren de trappen lager. Ik miste Femke nog wel heel erg maar al niet meer zo dat mijn hele lijf ervan zeer deed (het was toen ommers ook al weer zes, of zeven, of acht jaar geleden, dat van de gele hond gescheten jaar 1994). En ik maakte een blad. Een blad, niet minder. Een blad waarin afgemompeld werd over van alles, onder andere over mjoeziek. Ik maakte het blad samen met een andere gozer en die andere gozer had een bril en verdermeer droeg hij bloesjes die de indruk wekten niet lekker te zitten. Omdat & vanwege de mompel en de mjoeziek stuurde iemand ons al eens een seedee toe en dat was mooi maar mojer nog was dat het vanwege de mompel en de mjoeziek verkocht mocht worden in een hiere of daare platenzaak, dat blad van ons. BIJvoorbeeld bij Get Records, kent u nog? Dat was de beste platenzaak die ooit heeft bestaan mensen en net daarom bestaat het niet meer. (goeje dingen bestaan kort. alleen rotzooi is voor eeuwig. laat geen enkele reclameprater u ooit van het tegendeel oavertuugen). O God. En dan gingen we. Twee Utrechters maar echte Utrechters waren we niet want hij kwam uit Bemmel en ik uit Stiphout, en dan gingen we. Op voor een dagje Amsterdam. Daar gaven we het honderdvoudige uit van wat ons blad ooit zou opleveren. We lagen bij Perdu ook nog, en Staalplaat want ja ook dat bestond toen nog, en ook nog bij een of andere linkse aktivistiese boekhandel waarvan de naam mij ontschoten is, en in al die winkels en in andere nog kwamen we en gaven we geld uit dat we niet hadden. Boeken, mjoeziekbladen, seedees. Wat kochten we al niet. En wat een levende tijd was dat (vandaar dat de pijn die Femke ofnee laat ook maar). Wat een schrijvers wat een poëzij wat een fieljosofie wat een mjoeziek heb ik in die dagen kennengeleerd. Zeker zoon 30% als niet ruim 40% van alles wat ook vandaag de dag nog de dienst staat uit te maken in mijn platen-, seedee- en boekenkasten wortelt in Toen. En alles dat vloog. Doorheen het sentrum van onze radar, of net langs de onder- dan wel de bovenrand. Veel van dat alles zouden we nooit tot op het bot ontdekken. Er was te veel, en de tijd en onze portemonnees waren te krap. Transformed Dreams was een labeltje dat we kenden zonder het echt te kennen. We wisten dat het de prachttitels Cars, Bikes, Walking en Driving van het pseudo-genie Dan Geesin op de palmares had staan (ik was ooit bij hem, bij Geesin, dus, in Amsterdam, hij zat een kiwi te eten en een gekookt eitje toen ik binnenkwam, het werd een van de bizarste bezoekjes die ik in mijn leven ooit heb afgelegd), en dat er meer moest zijn, op dat labeltje, op Transformed Dreams, dat mooi beloofde zijn. Zea. Today I Forgot To Complain. Hoesje en titel zei ons dat dit iets was dat we beslist eens moesten gaan “uittsjekken” of hoe segt durmenschen dat? Uittsjekken was in die dagen niet per se allereenvoudigst. Internet bestond al wel maar het was nog niet als omnipresent als nu. Het was niet heel maf, BIJvoorbeeld, dat ons blad geen website had. Het was ook niet heel maf om “tuis geen internet te hebben”, zoals de kompaan (die met zun bril en zun bloesjes). Dat je naar de bibliotheek moest om een mailtje te sturen. Dat kon toen nog. Daar hadden de mensen toen nog wel begrip voor. Bovendien, en Gode zij geprezen om die heerlijke gouden tijd. HAD NIEMAND TOEN NOG INTERNET OP ZIJN GODVERDOMDE TEELJEFOON!!!. Sterker nog: het was niet heel maf als een teeljefoon een wat lompig apparaat was met een draad eraan. Dat die draad in je muur verdween en het apparaat op een kasje in de hal stond. Dat je mensen nog voor lauw kon bellen omdat ze er niet waren en je het dan vanavond nog maar een keertje moest proberen. En als God die tijden kon doen terugkeren dan zou ik nog in Hem gaan geloven ook ja. Ja. Die dingens dus, dat uittsjekken of hoe heette dat, daar moest je in veel gevallen nog voor naar de platenzaak. Bestond youtube al? Myspace? Bandcamp? Discogs? Ik weet het niet. Ik kende het toen in elk geval nog niet. Ik kende alleen Amazon. Daar kon je luisteren. Dertig sekonden. Dertig sekonden van liedjes. Liedjes op seedees. Seedees van bands. Maar die moesten dan wel Amerikanies zijn, of Englies misschien. Japonezies, wie weet. Afrikaans. Zou kunnen. Een spanjolaard werd ook al eens gevonden. Maar obskure shit uit obskure landen, dat moest je natuurlijk niet gaan zoeken op fucking Amazon. (anders wel een leuk spelletje, vond ik toen, zoeken naar Elliott Sharp en Kramer en Fred Frith en You Fantastic! en the likes, of wat me toen net boeide, want als je zoon gezochte artist had gevonden dan zei Amazon altijd weer dat kustommers die die seedee had gekoopt ook dit had gekoopt en dan kreeg je vlot zoon vijf andere titels voor je kiezen en als je geluk had zat daar een bandje bij waar je nog nooit van gehoord had, en zo kon je een hele avond springen: van je bronseedee naar verder, en verder, en verder, en dan, een avond en een halve nacht verder, had je, wie weet, twee of drie veelbelovende titels kunnen noteren, en daar bleef er dan, wie weet, weken maanden later, misschien eentje van over waar je je spaarzame duiten echt aan ging willen uitgeven. “Jij kende in die tijd alles van Amazon” zei de kompaan (die met zun bril en zun bloesjes) hieromtrent ooit. Dat was allicht een graad te straf uitgedrukt maar wel is waar dat ik in de lange ren toch al gauw een seedee of tien binst mijn kolleksie tel die ik hoogstwaarschijnlijk nooit op het spoor gekomen waart als Amazon geen “klanten die deze seedee bestelden bestelden ook”-funksie had gehad). En dus moest je platenzaakwaarts. Naar een hele echte platenzaak, en zoeken, in de rekken: gericht omdat je gehoord had van iets dat wellerus goed ween kondet of gewoon een beetje zomaar en dat lette je op krankjorume hoesjes, een zotte bandnaam of een idiote titel. En dan moest je gaan, met een of twee of tien seedees in je knuisten, naar de kassa en dan vragen Mag ik deze(n) even luisteren?, en dan staan, vaak, of zitten op een kruk of onderuit op leren banken (want dat kon in sommige platenzaken ook nog wel en de boot was heeltemaal aan als je dur dan ook nog een cappuccino bij bestellen kon), en dan stond of zat of hing je daar tussen al die andere luisteraars die vaak een baard hadden en een vieze bloes en een beetje roken alsof ze zich presies niet alle dagen wasten, en dat alles werd ons rap teveel dus seedees luisteren in platenzaken deden we liever niet dan wel en als wel dan meestal toch net te kort en vluchtig om echt te weten wat we nu gehoord hadden, zjuust. Today I Forgot to Complain van Zea werd iets dat we alleen in onze phantazie beluisterd hadden en de seedee verwierf op die manier een mietiese nee beter fabelachtige of zeg fiksjonele status. En zelfs vandaag heden nu heb ik m nog nooit gehoord.
En naar die tijd, dacht ik, wees Zea terug.
Of.
Een andere tijd, of dezelfde. Misschien een fraksie eerder doch waarschijnlijk een splinter later. Ik schreef. Ja. Romans dan nog, pretensjeuze zeikerd die ik er hing. Al dierf ik ze nooit echt romans noemen, uit angst voor pretensjeuze zeikerd te worden aangezien (of was het een kwestie van semantiek? was een “roman” ommers niet iets “afs”, iets “gepamblieseerds” zelfs (ik pamblieseer dus ik besta) (dat hangt waarschijnlijk in gouden letters op de slaapkamermuur van connie palmen) & ik voltooide nooit iets laat staan dat uitgeven in mijn kop op kwam) (&fin, neem een slok) (het is die “sherry-frisse afdronk” die me niet bevalt denk ik). Maar schrijven dus. Prozastukken, manuskripten, “werken”, “taaldingen”, “woordbouwsels”. Hoe ik het noemde wilde ook nog wel eens afhangen van degene met wie ik erover kwam te spreken. Ik weet nog altijd niet wat het werkelijk was, dat ik daar & toen schreef. Ietsen. Tientallen pagina’s lange ietsen. Die voornamelijk uit proza bestonden, al was de poëzij nooit ver weg. Misschien. Soms. Fragmentaries. Het ging over niks of over nog minder of over hier of daar of over een kippenrestaurant. Weetikveel. Hoe ging dat dan. Ik had een zin in mijn hoofd en als die me mooi genoeg leek kwam ik van mijn aars en liep ik naar mijn buro en schreef ik die zin op ergens een aviertje. En avonden later stonden er ineens Heel Veel zinnen op Heel Veel aviertjes en gode kon weten vanwaar die zinnen waren komen aanwandelen. En dan zat ik, weeral later, in de trein (in die tijd zat ik nog wellerus in treinen), en dan staarde ik naar buiten naar de weiden of de landerijen of hoe heet dat en viel me ineens een scène in die perfekt zou zijn voor een prozastuk maar helaas der helazen niet zo passend bij de toon of de zweer van het prozastuk dat een tijdje terug begonnen was met die ene zin, en dan begon ik maar een nieuw prozastuk alleen maar om die ene scène kwijt te kunnen. En avonden later waren er ineens Heel Veel Scènes in dat nieuwe prozastuk. De week nadien stond ik in de spoelkeuken mijn bijbaantje te vervullen en kwam er uit het vuile afwaswater ineens dat hele maffe personaazje bovendrijven dat je zomaar elk verhaal zou kunnen binnenschrijven maar helaas der helazen niet in die beide verhalen waaraan ik bezig was dus dan maar weer een derde prozastuk begonnen om een bij nader inzien toch niet eens zo heel interessant verhaalfiguur een dak boven zijn hoofd te kunnen geven. Een paar avonden later bleek ik ineens onderdak gegeven te hebben aan Heel Veel maffe dan wel niet al te interessante verhaalfiguren. Tijd later & ik. Vormeksperimenten in mijn hoofd. Fantasties voor niets waaraan nu bezig. Dus. Iets nieuws begonnen. En zo, doende, het ene dat niet in het andere paste en altijd maar het volgende in leven riep was ik rappekenser dan rap, aan acht, negen, tien “manuskripten” (aahh) bezig. Eén ervan droeg als titel en nee ik speel niet met uw kloten Niet Veel Later Ging Ik Dood (het ging geloof ik over een vent die woonde in een kist die in een kaal, dor, rotsachtig landschap stond) (nee het ging over Femke) (nee het ging over bier) (nee het ging over een kippenrestaurant).
En naar die tijd, dacht ik, wees Zea terug.
Of anders, en tijd veel liever. Hoe je de pong van de kraak & het grijs van een ruwharen mat. En daar, presies DAAR, trof ik een seedee aan op een dag het was een dag die naam droeg ik geloof iets beginnende met een d, was het donderdag misschien? Het was, heus, een seedee. Het was Zea. Het was Moarn gean ik dea. Kreeg ik een paar dagen latermeen mail. Of ik die seedee al had gevonden op mijn deurmat (ja ik had, mijn deurmat is niet idioot groot). “Het is voorjaar. Ook dat nog.”, zo eindigde die mail. En ja & en inderdaad & godbewaarme het was waar. Ik weet, want ik keek op mijn almanack. Het was de fucking eerste dag van het godverdomde voorjaar. En nu, nu is het nacht. Ik schreef eerder over deze seedee. Toen ik hem net had gevonden. Op die deurmat ja. Schreef ik, razend, kantjes vol, ik had er nog nauwelijks een noot van gehoord, en ik schreef en schreef en schreef. Dat is allemaal weg nu. Verscheurd. Versnipperd. In vuilnisbak. En nu, nu schrijf ik opnieuw. Nu is het nacht. Nu drink ik bier. Snags komt al de kou. Nu is het herfst. Ik denk aan hoe winter niet meer mijn favoriete seizoen is. Aan die verwachtingsvolle opgetogenheid die ik nu al sedert enkele jaren voel als het eindelijk voorjaar is. En aan de droefnis en de moeheid en de weerzin die komen als ik aan de vooravond sta van de koude, natte, grijze, vroegdonkere maanden – als, in andere woorden, de winter weer binst gehoorafstand gedwindeld is (je hoort de geluiden. je hoort de kletsj, je hoort de boem, je hoort hoe dof het duuster valt nog voor de middag zich fatsoenlijk tot een eind heeft kunnen spoeden). Maar eigenlijk is het andersom. De voorjaarsblijheid en de najaarsmelankolie predateren mijn liefde voor de winter en aanverwante weerzin tegen de zomer (met zijn ijskomannen, zijn barbekjoes, zijn veels te veel bloot (nee lino-van-een-paar-huizen-verderop ik hoef die gore zweterige blote bierbuik van je niet te zien als je die domme honden van je gaat uitlaten) & zijn zogenaamd zonnige mjoeziek over de daken). Als kind liefde ik reeds de eerste dag dat ik zonder jas naar school mocht en van schaatsen, sneeuwballengevechten en een muts op mijn kop heb ik toen of later nooit gehouden. Dus ben ik weeral kinds op mijn 44ste. En hoe er een zomer kwam en ging nadat ik een seedee op mijn deurmat vond.
En naar die tijd, dacht ik, wees Zea terug.
Of veel en veel eerder op zeker want ik woonde nog tuis. Nee wacht. Eerst in het nu: ik legde die seedee op. En bij de eerste klanken. Almeteens. En ik dacht aan. Ik zag me. Toen. Ik was nog kind of naja, ik woonde nog tuis. Ik was zeventien of achttien. Ik ging naar buiten om het licht te zien. Het was op een dag op het eind van een jaar, rap zou het donker zijn, en ik ging naar buiten om het licht te zien. Ik ging naar buiten om te lopen in het laatste licht van de laatste dag van het jaar. Een zot wilde een eindje meelopen onder mijn paraplu. Dat mocht, want ik had een groot hart voor zotten in die dagen. We kwamen langs een kaffee en de zot ging binnen en dat of heel iets anders zei hij kwijlend en overstaanbaar tegen mij. Ik zei hem dat ik nog een eindje verder ging, en de zot zwaaide en ging het kaffee in en ik, ik liep verder. Het huiverde me in, ik stak de Boschdijk over, ik liep naar de overzij. Ik dacht aan Iris. Maar dan weer: toen dacht ik de hele dag door aan Iris. Het huiverde me in, langzaamaan zag ik het laatste licht van de laatste dag wijken. Iedereen leefde nog. Het was een andere tijd, het was met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een betere tijd. Het was een tijd waarnaar Zea, dacht ik terug wees, ik weet niet waarom, gewoon omdat die herinnering meteen in me opkwam dra ik Moarn gean ik dea oplei. Maar dan kan alle mjoeziek altijd wel naar alle tijden voor- en heenwijzen niet?
(of hoe ik bij Zea altijd een beetje aan Zeno moet denken) (de fieljosoof, niet de band)
(of aan blauwe kaas)
(of inkt)
(dan laat alles liggen en gaat)
En wat ik verder nog probeerde. Dood en modder. Toen Friese bands nog hip waren (en naar die tijd, dacht ik, wees Zea terug). Weet u Solbakken nog, of It Dockumer Lokaeltsje? En wat verder nog. De dagen dat ik nog wellerus int Baskenland kwam? Tweetalige seedeeboekjes, en dan meteen daarachter Madredeus en Einstürzende Neubaten? (maar sjees mensj: als u wilt dat gans de mensheid u verstaat ZING DAN GEWOON MAAR METEEN IN HET ENGELS JA), iets met Jonge Helden (mijn oudste zus keek dat ik zat er meestal maar zoon beetje bij maar dat Wil Met U Neuken had ik wel gehoord), de bijna gebeeldhouwen kop van Arnold de Boer op de achterkant, die zingt en spreekt en zingt en zegt - - -
verlies ik (ik probeerde postpunk nog)
vaste grond (ik probeerde: akoestieke nowave) (ik probeerde uit alle macht niet te lachen met mijzelf)
ALLE vaste grond – zo ongeveer bij Glês Wâdzje (& ik: het lijkt fdomme wel Pools) (hoe ongepast nu te denken aan Dź więki Ukryte van Wojciech Jachna en Jarek Mazurkiewicz en Jacek Buhl of aan Rogalów – Piosenk ku pokrzepieniu serc van Za Siódmą Górą of aan dat schitterende zelfgetitelde album van Księźyc misschien) –
vallend dus, en vandaaruit -
(ik kreeg deze seedee binnen zei ik dat al? ik kreeg deze seedee binnen en bij dat eerste nummer, schrijvend, de oudejaarsherinnering en later, verscheurend, & in de FOULniezbAk pleurend (in een stacaravan in Frankrijk was dat) (Camperen in Frankrijk – ook zoon band (bestaan ze nog?) die ik wilde bespreken, toen, ooit, jaren her, dat debuut toen hoe heette die seedee ookalweer het was lichtelijk tegenvallende industrial ik vond er iets van ik had er meningen over ik schreef er dingen over ik smeet dat alles weer in de FOULniezbAk later, had ik Camperen in Frankrijk niet kennengeleerd in Antwerpen? – en naar DIE tijd dacht ik wees Zea terug of ach wie probeer je bij nu eigenlijk nog voor de gek te houden?)
(en ik dacht aan Lou Harrison & zijn swiet voor harp en tsjello en ik at olijven en ik dronk port en als altijd was het allang veel te laat om deze dingen te doen nog)
(en ik dacht aan Seabuckthorn, de kleiachtige aarde, je kon zweren dat je dagen had geslapen in de armen van het liedje maar dan opende je je ogen en je was maar drie minuten even weggedommeld & aan platen die je tijd- en plaatsgevoel duizelen dacht ik)
- het guitaarspel boert echo’s van een vroege john darnielle -
- de geluiden droog. konstrukt. alsof het gezaamte al het losse apart is -
- de klankkleur die van Lilium maar dan wel Lilium op zijn best -
- en morgen gaat hij dood. Morgen is de dag die nooit komt en morgen gaat hij dood -
(en ik dacht aan Pjeroo Roobjee en hoe vlaams en hoe ook hij buiten de de dagen en boven de uren staat & ik dacht is vlaanderen tijdlozer dan holland? is friesland onbegrensder dan nederland?) (is de dood lichter dan het leven?)
Vallen. En vandaaruit opnieuw binnenkomen.
Je komt binnen. Opnieuw. Verrek. De seedee speelt nog. En je was voor effekt nog wel naar zolder gegaan. Daar schuilend tussen de dozen. Duimend doorheen de boeken. Net alsof je er echt iets te zoeken had. Wat speelt is.Lûk de triedden fan de wand. Of. Als ik neat sis, is it goed. Weetjeveel. Opnieuw.
Zea wijst niet, en zeker niet terug. Moarn gean ik dea gaat over een ontijd en een nontijd en een niettijd. Er is geen konkretiese moarn, er is geen echte dea (er is geen Zea) (er is een arnold de boer ja, en die heeft ook een labeltje, dat prachtige makkum records waarop naast Zea-releases ook ander moois gevonden kan worden) (de wondervolle King Ayisoba bijvoorbeeld) (of dat fantastiese verstilde pianowerk van Komitas Vardapet, dat ook al buiten en boven elke tijd- en plaatsbepaling staat). Er is alleen maar dea. Er is een oneindige stapel moarns.
Door deze plaat trok een voorjaar, een zomer, een herfst, er zal ook nog wel een winter doorheen gaan denk ik. Het was trouwens een snikhete dag nog waarop ik het eerste herfstbockje vond (mijn zoon was op de kleuterschool mijn dochter op de peuterspeelzaal en god ik miste ze) (en god ik miste femke) en in een paar uur ging ik moeten uit werken gaan want het was immers nog altijd een doodgewone zij het snikhete dinsdag en in ergens een supermarkt waar ik normaal nooit kom, in ergens een supermarkt in de buurt van de peuterspeelzaal van mijn dochter vond ik, op een snikhete zij het doodgewone dinsdag, het eerste bockbiertje van het jaar, en alles alles gaat voorbij.
Ik ga dood dus ik besta. Ook dat is tijd. Ik was al ver over mijn veertig heengedwindeld toen ik erachter kwam dat Lichtenberg ekzakt mijn kritiek op dat domme cogito ergo sum had geformuleerd, nota bene in ongeveer dezelfde woorden die ik er altijd aan geef als het weer eens ter sprake komt op roodwijnkleurige avonden met mensen die ik eigenlijk niet ken. En ik heb Lichtenberg nog wellerus gelezen ook, toen ik negentien was ofzo, geen idee of zijn anti-cogito bedenkingen te lezen waren in dat (voornamelijk met -niet meteen de allerboeiendste- aforismen gevulde) boek dat ik van m las maar als zo kon het dan ween dat het een heel mensenleven heeft liggen smeulen in de bek of mai maind en ik er uit tapte zonder te weten dat ik er uit tapte? Ook dat is tijd. En morgen is altijd een dag ver weg. Ook dat is tijd.
En dit hier is mjoeziek. Hele moje, allesvertragende mjoeziek. Die als het al wijst naar niets dan zichzelf wijst. Zodat al luustrende niets bestaat dan deze plaat.
Zegt iemand:
in grillen
in pastasaus maken
in boeken of poetrij schrijven
doe het traag en laag
kee?
Komaan. We schijnen te zijn. Laag en traag, in pastasaus en mjoeziek, bij zonen en bij dochters, moarn en in dea, amen.