• Artiest: Mount Eerie
  • Titel: A Crow Looked At Me
  • Label: Phil Elverum and sun
  • Datum bespreking: 19 Mei 2017

Daar zijn / absolute duisternis


En op de weg terug, dacht ik dat ik Kmeef zag staan.

Ik had mijn fiets tegen een boom gezet, en bijkans driekwart posttas op mijn arm mee genomen. Zes bundels, misschien zeven. Op een gegeven moment stop je ze te tellen. Een lange ronde maken, langs vele straten. Dan zou ik er alweer eenderde van deze wijk hebben op zitten. Eigenlijk mocht dat niet. Je moest je fiets in het oog of op zijn minst in het oor kunnen houden. Straatje per keer doen. Doodsbenauwd, zij. De mannen die de regels opdenken. Doodsbenauwd voor briefdieven, postfraude, weetikveel. Maar ik hield, ik hou. Van die lange rondes.

Het gewicht op mijn arm. Na een paar minuten al gaat dat wegen, en denk je dat je beter terug gaat naar je fiets om het misschien met een bundel of twee minder te doen. En er is ook altijd wel een bolpuntkomdoos die in je borst of in je buik prikt en die steeds maar weer voor het volgende, nee het volgende adres zal zijn. Je maakt het een sport in te schatten wanneer het draaglijker zal zijn. Als straks dat dikke tijdschrift weg is, dan kan het hoger op de arm en heb je meer grip. Ja. Verrek. Die grote envelop even niet meegerekend. Maar dat kan niet later dan over een huis of vier ook kwijt zijn.

Deze lange straat ten einde vooraleer mijn fiets, staat daar nu iemand?, voor deze school is nooit veel post, je verliest zo veel meters op maar één gooi, ja daar bij mijn fiets daar staat toch iemand?, is dat een vrouw?, dat lijkt Kmeef wel, is dat Kmeef?, godver dit pakje past er net niet door of wel?, als ik het er heel recht in doe, en dan langzaam schuif, vooruit ja daar gaat het, nummer 945 nummer 943, ze is het, verdomme ja daar is ze, ze staat bij mijn fiets, misschien een kollega gevraagd weet jij waar tim donker loopt vandaag?, doe rustig, doe of je haar niet ziet, of doe alsof het je niet uitmaakt dat ze daar staat, rustig deze straat afmaken, ja, nummer 877 blijven die nu zoveel bekeuringen houden?, en verder, en voort, en vuts, en dan kom ik bij mijn fiets, niemand daar. Ik meende die olie te ruiken waarmee zij zich altijd insmeerde. Ik keek mijn tassen na. Misschien het wachten beu, een briefje in een tas gedaan? Niets.

Afscheidsplaten. Misschien ga je er ooit nog je achtertuin mee plaveien. Iemand gaat weg, of een kind gaat dood. Een geloof raakt verloren. Een verlangen wordt zwart en valt af. En daar maak je dan een plaat over.Er kwam, laatonszeggen: “averij” aan Julian Cope’s auto en hij zei dat vervoermiddel int biezonder ent rijden int algemeen vaarwel op Autogeddon. Ik weet niet hoe definitief dat afscheid was. Rijdt die tiep weer, schafte hij zich weder een auto aan? Ik nie weet nie, er gaan dagen voorbij waarop ik hem niet bel.

Het afscheid op How Welcome Is Death To I Who Have Nothing More To Do But Die is in ieder geval nogal heel erg tamelik defenitief. Het is duidelijk aan welke zijde van de “voltooid leven” diskussie ons dit manifest plaatsen moet. Om de pro-euthenasie argumenten kracht bij te zetten ging ConDom – het industrial / power electronics vehikel van de al dan niet fascistoïde Mike Dando – ver, heel ver, tè ver allicht.

[mag ik mezelf hier even onderbreken voor een mededeling? STOP ERMEE OM ALS HET OVER POWER ELECTRONICS GAAT ALTIJD MAAR WEER MET WHITEHOUSE AAN TE KOMEN KAKKEN JA???!!! DAT LIEDJE KENNEN WE NU WEL. Okee dank u gaan we verder]

Dando’s oma stierf aan een slopende ziekte. Van gans het stervensproses werden photo’s gemaakt, vele. En die zijn altemaal (ofnaja, altemaal, dat weet ik natuurlijk niet) afgedrukt in het seedeeboekje. Er zijn photo’s van haar op de achterbank van een auto. Een oude maar alleszins niet zichtbaar zieke vrouw. Daar werd ze misschien naar het hospitaal gereden, hoor je jezelf denken. Er zijn er ook waar leven al meer en meer uit haar ekspressie geweken is. Eén in het biezonder kan niet lang voor ze werkelijk stierf genomen zijn. Lijkbleek, hologig, mond open, happend naar ademen, als je stil bent hòòr je haar bijna reutelen. Een zeer onprettig beeld, en Dando is nog sadisties genoeg geweest om die photo ook nog eens groot op de voorkant van de seedee af te drukken. De lijdensweg was lang en lelijk, en iedereen zal begrijpen hoe er, bij oma zelf misschien maar zeker bij de betrokkenen, meermaals naar levensbeëindiging gesnakt is. Toch ervaar ik een meer dan lichte huiver bij het liedje Just Fucking Die.

Dando neemt dood en wrijft het in ons gezicht tot het begint te bloeden; al even huiveringwekkend maar niettemin veel ingetogener is het afscheidsverslag dat Phil Elverum onder zijn nu al weer vele platen oude alias Mount Eerie uitbrengt op A Crow Looked At Me.

Wrang genoeg had ik Elverum zelve al zo half en half ten grave gedragen. Hoe gaan die dingen. Ik was dertig, of iets ouder misschien (maar niet veel) toen ik Mount Eerie hoorde, een van de laatste platen die Phil Elverum als The Microphones. Het kwam geen sekonde te vroeg ook, het horen van die plaat bedoel ik. Een lege nee bleke nee dorre tijd. Enkele jaren daarvoor had ik met grootse worsteling mijn studie voltooid en hoenuverder wist ik nog altijd niet. We woonden in een huis waar ik niet van hield, in een straat die ik ronduit haatte. Ik zaage nooit gin mensen meer, ik schreef te weinig, lamzakte te veel. Ik verafschuwde de lucht die stilstond rond mij en alles aan drab deed gelijken. Ik had nood aan iets, ernstige nood aan iets dat mijn bloed weer zou doen stromen.

Toen hoorde ik dus die plaat. Mount Eerie. The Microphones. Ik had zoiets nog nooit gehoord. Hoe lang hou je die ervaring in je leven? De schok van het nooitgehoorde nooitgeziene nooitgelezene nooitbeleefde? O je kunt je hele leven langen van alles heel erg mooi blijven vinden, en steeds zullen er dingen zijn die onuitwisbare sporen in je achterlaten. Maar wanneer hoorde je voor het laatst iets dat je niet kon herleiden tot (miksturen van) X, Y (en)of Z? Dat je het niet kon inlijven in je immer uitdijend referensiekader, simpelweg omdat het te nieuw, te onbenoembaar laat staan kategorizeerbaar was?

Wel. Daar dus. Toen. Ik kon toch echt niet zo heel veel ouder geweest zijn dan dertig die dag? Toen had ik het. Mount Eerie. Een konseptplaat volgens mij, maar het konsept was me niet meteen heel duidelijk. Het was somber, maar ook angstaanjagend en af en toe lachte ik geloof ik ook hardop. Het was vervreemdend, ontroerend, filmies, nihilisties, spannend, tegendraads, meeslepend. Eksperimenteel maar ook heel verstild. Het was lofi nofi postrock freakfolk country blackmetal nee het was een kategorie in zichzelf.

Het was een plaat, maar ook een boek nee een landschap nee een nachtmerrie nee het was adem of drank of een park nee een zondronken maan.

Mijn bloed stroomde weer. Owja. Mijn bloed stroomde weer.

Als idioten ging ik andere titel zamelen (Owja. Dat is ook zoiets. Wanneer stopte ik kompletist te (willen) zijn?

Ging dat weg toen het “iets totaal nieuws ervaren” wegging? Alle platen van die-en-die willen, MOETEN hebben (en élke die-en-die, ja die ook, heeft wel een plaat of twee binst de diskofrafie die nogal slecht verkrijgbaar zijn, gelooft u mij), ik heb dat nu al zo lang niet meer. Als mij nu een seedee onder oren komt van een mij voorheen onbekende band of artist en ik vind het mooi, probeer ik vaak juist uit allermacht er niets meer dan die ene seedee van te horen. Hoe mojer ik het vind, hoe groter mijn verzet wordt tegen geluiden afkomstig van andere seedees). Ik weet niet meer goed in welke volgorde ze binnen kwamen. It Was Hot, We Stayed In The Water kreeg ik van mijn vader voor mijn verjaardag (& hoe oud werd ik toen? 31 laat zich denken). Hij had m uit Amnerika laten komen. Om een reden of een ander ontroerde me dat een beetje. In gedachten zag ik m bezig achter zijn kompjoetur, die seedee bestellen, en hoeveel later kwam de possboje die doorheen zijn brievenbus werpen? En was hij opgetogen dat dat nog vòòr mijn verjaardag was?

Maar de meeste Microphonesplaten vond ik gewoon in platenzaken, eigenlijk. Die waren toen toch nog al gauw twee of drie stroken breder gezaaid dan tegenwoordig. Het gelimiteerde werk (de vroege kassettes, twee of drie alleen-op-vinyl & in-kleine-oplages-uitgebrachte rielieses) liet ik echter toen ook al buiten beschouwing. Zelfs in de hoogst van mijn kompleteringsdrangdagen was ik nooit het soort fan (spr. uit fan) dat bedragen van drie sijfers over had voor zogeheten kollekteurs objekten (vijftig euro is bij mij altoos toch wel echt het absolute maksimum geweest) (ik herinner me, maar dat is hier mogelijkerwijs buiten de orde, een lange mailwisseling met een jazzplatenzaak in Utrecht (spr. uit joe-tretsj) over Nefertiti, The Beautiful One Has Come. Ja. Zij, owja, zij. Konden Mij. Dit door mij zo langgezochte album van Cecil Taylor wel leveren. Kosten: vijftig euro. Wat mooi was, want dat was net mijn absolute maksimum. Maar er kwaamt nog verzjandkosts bovenop, sij seiden. Kunt u die verzjandkosts niet opeten, ik vroeg? Nee, zij konden niet. Dan gaat het niet door, ik zei. Ge zijdt wellekome um hier op te halen, sij seiden, dan van verzjandkosts geen sprake meer ist. Maar gijlie bent toch ook een kapsalon, ik vroeg? Ja, sij seiden, wat zou dat? Dan gaat het niet door, ik zei, want ik zet nooit voet in kapsalonnen).

Elke Microphones-seedee klonk weer anders, ik kon maar nooit besluiten welke ik de mooiste vond. Hoe kazig het ook klinkt, er was een Microphones voor elk mijner stemmingen. Soms hield ik van de lofi-direktheid vanDon’t Wake Me Up, of van de ingetogenheid van Live In Japan. Andere keren liever de uit zijn voegen barstende diversiteit van de “soort van” kompilasie Song Islands of de totaalervaring van de bijna echte liedjes op “The Glow”, pt. 2. O, en dan de eksperimenteerdrift van Window: zes prachtige liedjes om te beginnen, en dan nog zeventien “stukken”die altemaal Window heten en die in lengte variëren van enkele sekonden tot enkele minuten.

Ik herinner me een schrijven aan Laura, toen, vier uur in de morgen, eind desember, ievers in de vroege 00’s: “Weeral een ander jaar neerwaarts het riool in, en het enige dat ik eraan overhou is het inzicht dat Phil Elverum een zjûh-NIEH is” (en daarna murmulde ik eindsweegs verder -twee kantjes of iet- over het haar van Ivo Niehe als ik t me goed herinner).

Maar toen. En toen. Ja toen. Toen ging die tiep zich ineens Mount Eerie noemen, naar het laatstverschenen reguliere Microphones-album. Das altijd truukig hé, het ene moniker voor het andere verruilen. Will Oldham maakte prachtige platen onder de Palace-vlag (of die nu gestalte kreeg als Palace Brothers, Palace Songs of Palace Music) en ook onder zijn eigen naam maakte hij een prachtplaat of twee maar vanaf het moment dat hij zich Bonnie (prince) Billy doopte ging het rapper dan je banaan kunt zeggen de nikserige kant van niks op. Carla Bozulich ging zich Evangelista noemen, ook al naar een plaat. En ging prompt suffe herhalingsoefeningen uitbrengen. Of dan Smog die toch liever gewoon Billy Callahan heette (okee deze laatste is onzuiver. Smog was al minstens vanaf Knock Knock onpruimbaar, en twijfelachtig vanaf The Doctor Came At Dawn).

De weg naar oninteressantheid is geplaveid met nieuwe namen, wil ik maar zeggen.

Wanneer stopte ik dan Elverum zelfs maar te volgen? Kopen deed ik al langerwijlst niet meer, maar ik keek nog wel een tijdje op als zijn naam viel. Was Wind’s Poem de genadeklap? Ik nie weet nie meer zo goed nie. Er was een plaat die het einde van alle platen voor me was, de plaat waarna ik echt echt echt NOOIT meer plaatwerk van m kopen zou vooraleer ik al mijn respekt voor m ging verliezen. Op ze Feesboek trok iemand dan toch weer even mijn interesse naar Sauna, en ik kocht, ja, toch weer, weeral een belofte aan mijzelf gebroken. Ik dacht Met deze plaat gaan The Microphones dagen weer herleven, misschien. Alle enen bij elkaar opgeteld boeide ook Sauna me bitter weinig. Beter dan Wind’s Poem okee. Dat was al. Iemand zei Sauna gaat over hun ongeboren kind en ik zal hier eerlijk opbiechten dat ik dat er zelf nooit uitgehaald zou hebben, niet als ik m tot in mijn bejaardenflatdagen grijs gedraaid zou hebben zelfs. Maar werd Sauna beter nu ik dat wist, of slechter? Of niets, nee het bleef lauw in de Sauna.

Doch nu was het verdorie wel echt gewoon definitief echtwaar heeltemaal OVER en BASTA met die Mount Eerie. Niets meer nooit nog ooit. En peins ook maar niet dat gij ooit nog gaat opduiken in eindejaarschrijfsels aan moje vrouwen, Elverum!

(zelfs niet aan lelijke mannen)

Maar toen. En toen. Ja toen. Toen ging zijn vrouw dood. Veels te jong. Veels te kanker. Veels te moeder. Hun dochtertje (ja dat ongeboren kind van Sauna) nog maar anderhalf (slechts een half jaar jonger dan mijn dochter, kon ik niet nalaten te denken).

En op ze Feesboek, weeral ze Feesboek, altijd ze Feesboek, drongen de eerste klanken tot mij door van Elverums hartverscheurende afscheidsplaat. Intens, klein en verpletterend. “Ik had zelfs een echte traan”, om die verschrikkelijke lul (sorry, Daan) van een Spinvis te parafrazeren. Dit was dan toch wel weer een Mount Eerie die ik van nabijer horen moest, in mijn handen houden wilde. Ik ging overstag, weer. De beloften die ik mijzelf doe hebben geen waarde. Ik bestelde.

Op A Crow Looked At Me vertelt Elverum over zijn eerste vier maanden als weduwenaar. Real Death, het eerste nummer op de plaat is (opgenomen? geschreven?) “1 week after” en het afsluitende Crow “4 months after”.

Er is ergo nog geen enkele distansie tussen Elverum en zijn pijn en dat zal de luisteraar weten! In zeker zin is deze plaat nauwelijks zachtzinniger dan How Welcome Is Death To I Who Have Nothing More To Do But Die. En hier begint het òòk al bij de hoesfoto. Dit keer op de achterkant. We zien Elverum staan in innige knuffel met zijn dochter. Op zich niks aan de hand: zo sta ik op bijna dagdagelijkse bazis met mijn kinderen (al wordt mijn vierjarige zoon er langzamerhand te lang voor). Maar de achtergrond van deze plaat indachtig wordt het tafereel keelsnoerend.

En nu sta je daar. En het is laat. En iedereen is al naar bed, en je denkt aan hoe je je dochter in slaap hebt gezongen een paar uur eerder. Je dochter, die nog maar een paar maanden ouder is dan het meisje op die keelsnoerende hoesphoto. En je denkt aan haar lachen, en aan haar dansen vanochtend na het ontbijt (op Rammstein dan nog, godbetert). Je denkt aan haar wereld, die nog veel te klein is om iets groots al dood binnen te kunnen laten. En dan moet je nog. Dan moet je die hele seedee nog.

Kan ik niet iets LEUKS gaan doen? (watisleuk eenschaapisleuk). Een lateavondshitcom kijken, BIJvoorbeeld, of me bezuipen, of een beetje lezen in de bijbel. Want A Crow Looked At Me belooft alvast geen fijne dansplaat te zijn, en alleen Gode weet hoeveel ik hou van fijne dansplaten.

Dood de schokvaste lens waardoor het Al wordt waargenomen. (zei Dana Levin niet zoiets?) (Dana wie?).

Bij klooslistenen, of diepluisteren zo u wilt - allee: met de koptelefoon op meelezend in het tekstboekje op je schoot – is A Crow Looked At Me een emoosjonele uitputtingsslag. Alleen wie uit steen gehouwen is, blijft onbewogen onder teksten als:

[…] you still get mail
A week after you died a package with your
name on it came and inside was a gift for
our daughter you had ordered in secret and
collapsed there on the front steps I wailed.
A backpack for when she goes tp school a couple
years from now. You were thinking ahead
to a future you must have known deep down
would not include you
[…]
and I didn’t want to learn anything from this.
I love you

of:

I watched you die in this room,
then I gave your clothes away.
I’m sorry, I had to
and now I’ll move.
I will move with our daughter

of:

When I take out the garbage at night and then
have to go back in and live on

of:

Today our daughter asked me if maman swims
I told her: “yes she does, and that’s probably all

she does”

Je weet gewoon dat hij daar zit, je wèèt want je las de inlay, je weet dat hij daar zit. Daar. In de kamer waarin zij overleed. Daar zit hij en zingt hij en speelt hij. Op goeddeels hààr instrumenten. Haar guitaar, haar bas, haar ouwe familieaccordeon. Hoe kan mjoeziek zo stil zo tonnenzwaar wegen op mij? De eerste keer dat ik de plaat draaide, moest ik om de twee nummers even iets anders gaan doen. Schrijven lezen een lateavondshitcom kijken, even iets LEUKS doen f’domme ja.

Het kostte me drie avonden om het vanaf het eerste liedje tot en met het laatste gehoord te hebben. En A Crow Looked At Me is geen lange plaat.

Death is real.
Someone is there and then they’re not
and it’s not for singing about
It’s not for making into art.
When real death enters the house
all poetry is dumb.
When I walk in
to the room where you were
and look into
the emptiness instead
all fails.
My knees fail.
My brain fails.
Words fail

zo opent Elverum. En velen zullen het me niet in dank afnemen, maar ik moest denken aan weeral een ander soort afscheid, weeral een ander soort afscheidsplaat: I Thought I Was An Alien van Soko.

Natuurlijk: Soko is een aanstelster, een pozeur, aan aandachttrekster, een schouwspelerin tot in de achtste gradasie van dat woord.

Maar er is dat liedje dat ze aan hem denkt. Aan een hem die er ooit was en nu niet meer, is weggegaan, haar verlaten heeft (“Someone is there and then they’re not”; het maakt niet zoveel uit of iemand weggaat uit “het” leven of alleen maar uit “jouw” leven), en ze denkt aan hem op de dag dat hij jarig is. Het verschrikkelijke ding is dat niemand ooit volledig weggaat. Of wel, maar dan vol/ledig. De volte wordt aan de ledigheid gepaard. Hoe kan iets dat zo vol is, tegelijkertijd zo ledig zijn.

Her absence is a scream
aaying nothing

zoals dat dan op A Crow Looked At Me heet (er steeds heel erg luid niet zijn). En:

I realized that these photographs we have of you
are slowly replacing the subtle familiar
memory of what it’s like
to know you’re in the other room,
to hear you singing on the stairs,
a movement, a pinecone, your squeaking chair

Wat zeggen wil:

the actual experience of you here

wordt stilaan vervangen door (zinledige) “tekens”. Foto’s, herinneringen, memorabilia, de datum op de kalender die zegt dat het wegverdwenen lief jarig is (of zou geweest zijn). Iemand is daar en dan niet meer maar heeft een prezensie achtergelaten die echter niet meer opgevuld wordt. Een nietmeeropvullen dat blijvend is. Je kunt je bijvoorbeeld presies voorstellen wat ze in een bepaalde situwasie gezegd zou hebben maar je weet niet welke woorden ze gebruikt zou hebben. Je hoort haar stem nog maar niet de ekzakte modulasies. Ze loopt naast je als je loopt te lopen waar je loopt maar als je dan je arm rond haar middel wilt leggen, vervluchtigt het beeld.

(of, als Martin Walser zegt: “[Het is] [f]ijn als je bij het neuken met zijn tweeën bent.”)

Were you into canada geese?
[…]
What about foxgloves?
Is that a flower you liked?
I can’t remember.
You did most of my remembering for me

mompelzingt Elverum; “louter” kontoer blijft over, kontoer die je ingekleurd wilt hebben omdat juist in het kleine, het detail, de dagdagelijksheidjes, het schijnbare insignikfikante het leven zich ophoudt – eerder dan in het bijzondere dat toch wel je verdere leven bij je zal blijven. Daarom ook zien we het gezicht van het lief dat ons verliet in elke menigte (ai sie jeur fees in efrie kraut) en zoeken we manifestasies van dierbare afgestorvenen in het leven dat ons omringt.

“wondering if you’re there / or if a flower means anything”; “You are the sunset”; “October wind blows. / It makes a door close. / I look over my shoulder to make sure / but there is nobody here”; “The fly buzzing around the room could that / possibly be you too?”; “Sweet kid / we were watched and followed amd I thought of / Geneviève. / Sweet kid, I heard you murmer in your sleep. / “Crow” you said / “Crow”, and I asked / “Are you dreaming about a crow?” / And there she was”

Dit onaanraakbare daar-zijn; die afwezige aanwezigheid: sommigen mogen dat troostrijk vinden (Elverum alludeert op iets dergelijks in de liner notes van deze plaat) (liner notes! hoor mij bezig!), maar vanuit een andere hoek bezien is het veeleer een tantaluskwelling en zou het allicht misschien mogelijkerwijs (bijwoorden van twijfel) geruststellender zijn te weten dat je iemand mettertijd geheel en al vergeten zou (zou ophouden te smeulen in je ziel) (je zou haar bestaan niet meer weten op den deur) (o god ja verlossing).

“The echo of you in the house dies down”, is misschien wel één van de bitterste zinnen op A Crow Looked At Me; in huis sterft het uit maar in hoofd hart ziel bloed beenmerg blijft de echo al te luid rezoneren. En dat is geen troost, denk ik. Het van binnen nog slechts rezoneren, het onaanraakbare, de schreeuwend niets zeggende afwezigheid verhoudt zich tot het werkelijk in je armen aanwezig zijn als Bavaria 0,0 tot Muifels Beerskey (om nu gewoon maar het biertje dat ik nu al schrijvend aan het drinken ben te noemen).

(Of, als dat u niks zegt: als Glenn Miller tot Albert Ayler)

(Of, als dat u niks zegt: als Zandvoort tot Porto)

Het eerste behoort in naam misschien wel tot dezelfde kategorie als het twede (bier – jazz – kustplaats), maar het is ontdaan van ieder karakter. Achterblijven met een lege kategorie, wetend dat je nooit nog over het karakter kan beschikken: het is het lijden van Elverum, het is het lijden van Soko, het is het lijden van jou, het is het lijden van mij.

(((en het lijden van Abram Terts? Lees ik hem, terwijl ik al bezig ben, avonden aaneen, mijn woeste aantekening voor deze resensie te orden en beetje bij beetje over te tikken, en word ik getroffen door iets wat hij in gevangenschap aan zijn vrouw schreef: “…Bij al het interessante dat in mij en om mij gebeurt, staat heimelijk de voetnoot dat ik het aan jou moet vertellen, en ik ben er zo aan gewend het allemaal aan jou over te brengen, dat die gerichtheid van de onderwerpen op jou hun zelfs betekenis geeft.” en denk ik ja, ja denk ik, en dat is het presies, denk ik: opgesloten, en de betekenisgever is achter de dikke muur)))

((((de muur is: dood. de muur is: weg))))

Omdat Elverums lijden het jouwe is, is A Crow Looked At Me zoon moeilijke zit. De singuliere dood – die geen algemene inhoud kan hebben – alle subsumpsie onder abstrakte of universele kategorieën weerstaat; “Death is real” (geen woord of idee); een volstrekt individuele pijn waar niettemin elkendeen zich in spiegelen kan.

Deze zwaarte houdt A Crow Looked At Me niet altijd & bij elke draaibeurt. Een mens kan een plaat immers ook minder kloos of diep listenen en ik heb A Crow Looked At Me al eens gelistend op een middag, toen het mooi was. Mooi genoeg om het keukenraam weer eens een stukje open te hebben. En mijn kinder en ik, we zaten. En we lunchten met broodjes die we zojuist bij de bakker hadden gekocht. En we praatten en we lachten en we aten en A Crow Looked At Me was een serie moje, zachte klanken op de achtergrond en meer niet.

En met dat komen de vragen.

Kan dat wel. Kan ik deze uit PIJN gehouwen plaat wel drajen als “vermaaksmjoeziek”, als een zacht zweertje ievers in de hientergrond (terwijl mijn zoon mij vraagt, gewoon konversasie makend vermoed ik, “Pappa wat zou je meenemen als je moest vluchten?”) (en na een lang en nogal slap betoog van mij zegt: “Nou ik zou mijn drinkbeker en mijn zaklamp en mijn knuffels en mijn nachtlampje meenemen!”)

En: Kon Elverum dit wel doen: een plaat maken zo topzwaar als deze? (“Do the people around me want to keep hearng / about my dead wife? Or does the room go silent when I mention you, / shining alive?” – om met bitterzoete ofnee liever zoetzure humor te besluiten: “I now wield the power to transform a grocery / store aisle into a canyon of pity and confusion / and mutual aching to leave”)

En: is echte dood niet te echt om tot mjoeziek te maken?

En: wil ik wel een album in mijn kolleksie gedrenkt in pijn, wil ik wel iedere keer pijn ervaren als ik dit draai (de zijne, de mijne, de onze)? Maar wat is mjoeziek zonder pijn?

Mag een seedee je wel elke draaibeurt voor etiese dilemma’s stellen? Is het okee als ik hier een biertje bij drink, is het okee als dat een lekker biertje is en ik ervan geniet? Kan ik dit drajen als ik buiten, vlakbij mijn openstaande tuindeuren in de zon zit? Mag ik hier doorheen praten? Een beetje meeneurieën? Maar wat is kunst zonder etiese dilemma’s?

En: wat kan hij na deze plaat nog? Zou het niet van de ultiemste lelijkheid zijn als A Crow Looked At Me “ooit” (ja wanneer? over vijf jaar? tien? twintig?) maar een titel is binst de Mount Eerie-diskografie?

En dan weer: waarom eigenlijk een afscheidsplaat zo bevragen? Er zijn bibliotheken vol geschreven over de dood van iemands va, iemands moe, iemands kind, iemands lief, iemands geloof, iemands ambisie (zelfs ik, allerminst een fan (spr. uit “fan”) van het IM-zjanrûh, vul met gemak een Billy-plank of misschien wel twee met boeken in deze zweer (alleen in de voorbije maanden las ik er al twee: Graf voor Anatole en Ongeluksvogels (oké drie: De Hagemeijertjes gaat misschien wel over de dood van een stad, immers) – en ginne mens die zich afvraagt of dat nu wel gans zjuust is, altemaal, al dat schrijven en al dat lezen over al die death die in de meeste gevallen al net zo real is als deze hier. Dood IS voor poetrij: “Poetry begins were death is robbed of the last word” als Odýsseas Elýtis zei, en dat is wat er in al die boeken en op deze plaat gebeurt: de dood het laatste woord uit handen slaan.

(en oké voor wie echt weten wil: respektievelijk: Stéphane Mallarmé, B.S. Johnson en Gerrit Krol)

En ik dacht aan. Op de begrafenis van mijn vader liet ik How Little van Bill Fay drajen en later, in de auto, op weg naar huis, het hele roteind van Eindhoven terug naar huis, dacht ik, of, wel, ik dacht van alles in de auto toen, maar ik dacht ook aan Bill Fay en hoe ik Who Is The Sender?, de seedee waar How Little op staat, nooit meer ging kunnen drajen. Nu ga ik Who Is The Sender? nooit meer kunnen drajen, dacht ik, het gaat voor altijd en altijd en eeuwig en verder veels te verschrikkelijk zijn om ooit nog een noot van die plaat in mijn gehoorgangen te voelen kriewelen. En inmiddels is het bijkans anderhalf jaar verder & Who Is The Sender is geen vreemde voor mijn seedeespeler geworden. En zelfs How Little hoef ik dan niet eens over te slaan. De bijgedachte aan mijn vader, zijn dood & zijn leven (en dan vooral dat deel ervan waar het overlapte met het mijne) is er altijd wel, maar nooit scherp genoeg om het mooi van de plaat te krassen (want Who Is The Sender is bovenal gewoon een heeeele moje plaat).

Het is mogelijk door dood heen te kijken (zie de dood maar als een middelgrote gele robot, dat helpt wel – of iets in die zin zongen die gasten van mclusky ooit); enniehoe, het is mogelijk, dus, door dood heen te kijken en A Crow Looked At Me te benaderen zoals je iedere andere plaat zou benaderen. De inhoud zal nooit heeltemaal uit gedachten zijn, maar je kunt de mjoeziek voorop laten gaan en “gewoon” een moje plaat aantreffen. Een plaat die Elverum niet op de toppen van zijn kunnen laat zien (maar hoe zou dat ook in deze omstandigheden?); daarvoor is de plaat net een tikje te eenvormig. Aan het eind van My Chasm zingt hij: “Look at me. Death is real” en zijn stem breekt daar bijna – je hóórt de ingehouden tranen. Dit soort wanhoop mis ik een beetje op A Crow Looked At Me (en weer: godverdomme: de schaamte: toch, ondanks middelgrote gele robot?, want: wie ben ik om te zeggen hoe emosies rondom echte dood verwerkt dienen te worden). Woede. Frustrasie. Ik weet niet. A Crow Looked At Me is een ingetogen, kale, sobere plaat maar zeer zeker niet de allersomberste die ik ooit hoorde. Het blijft steeds op een min of meer zelfde nivo, alsof de droefnis zelve reeds zijn definitieve vorm gevonden had, hetgeen me zo kort op de echte dood niet waarschijnlijk lijkt. De weerhaken die bloed trekken zitten meer in de tekst dan in de mjoeziek, zo lijkt het.

Maar Swims en Emptiness pt. 2 BIJvoorbeeld, zijn hele moje liedjes, echt hele moje liedjes. En als geheel is A Crow Looked At Me een fijne, rustige, lichtdonkere/donkerlichte plaat geworden. Kontemplatief. Meditatief misschien wel. Eentje van daar zitten, zitten daar. En luisteren.

En als de laatste nooit weerklinken zal, misschien niet nu, maar later, ooit, over een paar draaibeurten weer: toch weer: die vraag: wat kan Elverum nu nog doen? Heeft dood nu wel of niet het laatste woord gehad als de volgende plaat weer een “gewoon” Mount Eerie-album zal zijn? Of moet hij nu de rest van zijn leven Geneviève Castrée tribuutplaten blijven maken? Autobiografiese verslagen blijven zingen over zijn leven zonder haar? Misschien moet dit het eind van het Mount Eerie-alias zijn? (dus ook in die zin: een zwanezang?) Moet hij weer een tijdje gaan drummen in een andere band zoals eertijds in Old Time Relijun? Zich langstwijle richten op fotografie, film, tekenen? Drie vier of vijf jaar lang instrumentale platen gaan maken? Een dichtbundel pennen of een roman misschien? Of even een tijdje heeltemaal niks, kan ook, een gewoon baantje, vakken vullen in die grocery store daar ofzo. Kan ook.

Ik weet het niet. Elverum zal het allicht ook niet weten. Dat nietweten: ook dat is echte dood.

(tim donker)