Een week vooraf moest ik mijn naam en geboortedatum doorgeven. Als ik over de Prinsegracht aan kom fietsen, is de straat afgezet vanaf de Brouwersgracht. Op de weg staan politiewagens dwars geparkeerd en agenten hebben hun fiets op het fietspad gelegd. Ik zet m’n fiets bij het Koorenhuis en kan vanaf daar de ingang van het Paard niet zien. Op de hoek waar zondag nog Be Brave-fans zich om de tienersterren heendrongen, staat vanavond een ME-busje. Daarnaast is een tientallen meters lang hek neergezet, waardoor de ingang en de rij wachtenden buiten zicht zijn van passanten. Voor ik me bij de wachtenden voeg, passeer ik minimaal acht agenten. Ze kijken me recht in de ogen aan. Vriendelijk zeggen ze gedag. Halverwege de rij moet iedereen zijn ID laten zien. Ik gebruik mijn paspoort zelden, hooguit eens in de vijf jaar op Schiphol. Dit is de eerste keer dat ik me op straat, bij de ingang van een uitgaansgelegenheid moet identificeren. Nu kom ik niet vaak in clubs of voetbalstadions, maar belangrijker is misschien om erbij te vermelden dat ik een witte huid heb. Achter mij praten twee mannen over de voetbal die ze vanavond missen. Ik meld ze dat ik voordat ik de deur uitging op twitter zag dat de wedstrijd is afgelast, ‘Echt?’ zegt één van de mannen, ‘gelukkig ging het toch nergens meer om.’ Voetbal gaat nooit ergens om wat mij betreft, maar een wedstrijd aflasten op het laatste moment gaat wel ergens om. Na de controle volgt een poortje en word ik gefouilleerd. Op verzoek haal ik alle losse dingen uit mijn zakken: portemonnee, mobiel, opschrijfboekje, pennen, perspasje en meer. Maar mijn handen zijn vol. De dame fouilleert me en haalt de laatste spullen uit mijn jas en broek: nog een opschrijfboekje, ze opent het boekje en ontdekt iets in de rug van het boekje. Het boekje kocht ik niet bij Q, van James Bond, maar bij papierhandel Damen aan de Dennenweg. Het past niet alleen precies in mijn jaszak, in de rug van het boekje past precies een potloodje. In mijn binnenzak zit een deo-spuit. Ze houdt hem op en vraagt aan haar collega, die een forse kerel aan het bevoelen is, of die deo naar binnen mag. Aangezien ik wist dat ik gefouilleerd zou worden, heb ik gelukkig buiten al gespoten, maar in afwachting van het oordeel van de collega, zou het zweet het zomaar weer kunnen winnen van de deolucht. Dan ben ik binnen, moet ik nogmaals mijn naam geven, dit keer in ruil voor het gebruikelijke polsbandje. De normale medewerkers van het Paard mochten deze dag niet in het pand werken, want dat werd grondig onderzocht op verdachte zaken. Binnen ben ik veilig, geen zichtbare politieagenten hier, wel veel beveiligers. Bij elke deur. De enige man die zonder enige controle binnen komt, is de man die al deze zaken wel gewend is: Salman Rushdie.
Achter in de zaal koop ik een exemplaar van zijn nieuwe boek, Two Years Eight Months & Twenty Eight Nights. Harde kaft, driehonderd bladzijden, ik druk het tegen mijn borst – zou het een kogel tegenhouden? schiet het door mijn hoofd.
Zonder aankondiging stappen interviewer Jamal Ouariachi en Salman Rushdie het podium op. Alsof er niets aan de hand is en er gewoon een boek-interview gaat plaats vinden. Ik check de schoenen van Rushdie: die staan op de vloer, niets vreemds.
Ouariachi stelt een halve vraag en Rushdie steekt van wal en vertelt waarom zijn boek zo’n lange titel heeft. ‘Ik probeerde kortere titels uit, maar kwam telkens weer hierbij terug. Ik heb de titel ‘Incoherence of the incoherence’ nog overwogen, maar daarbij zou ik het de critici wel erg gemakkelijk maken. Ach, van mij part noem je het ‘Huckleberry Finn’. Ik zie het ook al afgekort worden tot ‘2828’ of ‘#twemtwen’.’ Waar de titel op slaat wordt duidelijk als je gaat uitrekenen hoeveel nachten het in totaliteit zijn. Rushdie maakt met de titel een verwijzing naar de Arabische klassieker 1001 Nacht. Het boek speelt grotendeels in de toekomst als New York getroffen is door een zware storm en handelt over een licht-zwevende hovenier, een graphic novelist en een golddigger. Ook het verleden speelt een rol en wel in de vorm van eeuwenoude jinns, duistere wezens die via een parallelle wereld in het heden voortleven.
‘We leven in een vreemde tijd waarin onverwachte, bizarre dingen kunnen gebeuren, daarom heb ik één van mijn hoofdpersonen wakker laten worden op een ochtend, terwijl hij enkele centimeters boven de grond zweeft. Daarvoor heb ik me door Kafka’s Metamorphosis (Verwandlung / Gedaanteverwisseling) laten beïnvloeden. Wanneer zijn hoofdfiguur ineens wakker wordt als kever, beschrijft hij de verdere ontwikkelingen heel naturel.’
Ik hoor een klap, enkele mensen kijken om. Het is een stoel op een van de balkons die ergens tegenaan is geschoten. De zaal is niet uitverkocht, er waren wat afzeggingen. Snel focus ik me weer op Rushdie. Het was maar een stoel.
‘Een roman wil gaan over kleinschalige intimiteiten, maar we leven niet in een intieme wereld – ik moet de grond zelf creëren waarop ik mijn karakters laat lopen. Of zweven. Je kunt niet meer terug naar huis gaan. Fysiek en geografisch kan het misschien nog, maar als je er eenmaal bent, zal je zien dat het leven veranderd is. Mijn huis was ooit in Bombay, later in London en op veel andere plaatsen, waar ik nu nog vaak terugkeer.’
Rushdie over de jinns (geesten) in zijn boek: ‘Die komen uit mythen en gaan terug tot voor de religies, voor de Islam. Zij zijn dus pre-religieus. In mijn eerdere boeken heb ik niet veel seksscenes geschreven, in dit boek meer. De jinns hebben toch niets te doen, ze leven in een sprookjesland, sporten niet, kijken geen tv of films, dus hebben ze veel onvermoeibare seks.’
Rushdie heeft de lachers op zijn hand, het Paard lijkt zich te ontspannen, dus hij gaat nog even door op dit onderwerp: ‘De jinns komen naar de aarde en zijn verbaasd: De mensen lijken vooral andere dingen te doen, er zijn er zelfs die bijna geen seks hebben. Iets anders dat hen aan de mensen opvalt, is dat ze oorlellen hebben. Alleen de Habsburgse prinsen hebben geen oorlellen, althans op de schilderijen uit die tijd. Weet je wie nog meer geen oorlellen heeft: Hugh Jackman.’
Naast gelach, ontstaat er voorin de zaal ineens rumoer. Het lachen sterft snel weg. Enkele beveiligers snellen toe. Het is niet meteen duidelijk wat er aan de hand is, maar de rest van de zaal blijft zitten. De interviewer en ook Rushdie bemoeien zich ermee. Een vrouw voorin is onwel geworden – was het de spanning of de gedachte aan de oorlelloze acteur? Ze wordt naar buiten gedragen. De interviewer vertrekt ook, want de vrouw blijkt zijn moeder (en is ondertussen oké).
Na een korte pauze, volgt een geïmproviseerd vervolg van het interview. Rushdie nodigt mensen uit op het podium om vragen te stellen. Eén voor één en in de gaten gehouden door twee beveiligers klimmen toehoorders, lezers, fans het podium op. Rushdie spreekt losjes en is op z’n gemak, ook interrumpeert hij vragenstellers als ze geen vaart maken of enkele dankwoorden uitspreken: ‘do you have a question?’ een vraagteken uitbeeldend met zijn vinger. Een vrouw wil weten hoe het schrijven werkt. ‘Het is gewoon de nonsens in mijn hoofd die ik opschrijf. Ik werk van negen tot vijf, je moet niet gaan zitten wachten op inspiratie. Ik heb ook geen geheime jinn in mijn kast die de boeken voor mij schrijft.’
Een man die in 1989 in Delhi illegaal een exemplaar van Satanische Verzen kocht is, spreekt in bewondering: ‘I can’t believe I’m talking to you.’ Hij komt echter niet snel genoeg ter zaken volgens de schrijver. ‘I’m not talking to you yet.’ Vervolgens is zijn vraag of hij een selfie mag maken met Rushdie. De schrijver lacht: ‘That’s the best question of the whole booktour.’ De fan blijkt geen camera bij zich blijkt te hebben, toch vliegt Rushdie van zijn stoel naar de man toe en nemen anderen enkele foto’s. Rushdie is in opperbeste stemming, hij lijkt te zweven, enkele centimeters boven het podium.
Na een reeks vragen, signeert Rushdie onvermoeid alle boeken van alle bezoekers, onder de goedkeurende ogen van organisatie en beveiliging. De schrijver die al 26 jaar een prijs op zijn hoofd heeft staan en die al 26 jaar te maken heeft met strenge beveiliging haalt dankzij zijn woorden, enthousiasme en verteltalent de spanning uit de zaal. Een zaal vol met mensen die in een land leven waarin dit soort strenge voorzorgsmaatregelen genomen kunnen worden en vooralsnog niet heel vaak genomen hoeven te worden. Dat is een voorrecht. Net zoals het een voorrecht is zo’n inspirerende schrijver te ontmoeten.
Een dame die als 14-jarige van haar geloof viel was een van de vragenstellers; ze wil advies in deze tijden van terreur en dan is Rushdie ineens weer serieus en to the point: ‘All of us are in danger all the time. Once you accept that, it sets you free.’