Lachen om Paulien Cornelisse, ontroerd raken door Mohamed Mrabet. Verscheurd raken door onmogelijke keuzes (Patrick Watson of Steve Earle, Juli Zeh of Jim White). Verveeld raken bij potentiële favorieten (Decemberists, Nick Kent). Verbaasd worden door opvallende covers (‘Bohemian rhapsody’, ‘Crazy on you’). Volledig in de ban zijn van het beste concert in jaren (The Monsters of Folk). Dat is precies waar het zaterdagavond bij Crossing Border om draait.
Het is kwart voor zeven en al vol op de trappen naar het Paradijs. De jonge Londenaren van Mumford & Sons zijn verplaatst naar een grotere zaal die ook te klein blijkt. Ik word halverwege mijn hemelgang al tegengehouden door securitymensen. Gelukkig zijn er vele wegen door de Schouwburg, waardoor ik enkele minuten later toch een glimp kan opvangen van wat er in het Paradijs gebeurt. Akoestische klanken uit gitaren, staande bas, banjo en Marcus Mumford als frontman die in plat Engels samen zingt met zijn bandleden. Ze spelen folk, country in de traditie van The Proclaimers. Uit die paar songs die ik vanuit de verte kon waarnemen, is snel duidelijk waarom deze muzikanten niet meer de backingband vormen van verstilde luisterfolkzangeres Laura Marling. De opzwepende skiffle-achtige muziek staat aan de andere kant van het folkspectrum. Mumford was te mooi om te missen: ‘but it was not your fault but mine.’
Een van de geheimen van het Crossing Border-festival is dat ze er vroeg bij zijn om aanstormende bands te boeken. Een ander geheim is dat ze zo’n band in een iets te kleine zaal zetten, waardoor ze schaarste creëren, wat niet alleen hype-verhogend werkt, maar vooral mensen wegstuurt om ‘dan maar’ naar een andere zaal te gaan. Zo kom je terecht bij schrijvers, dichters, artiesten die je niet van plan was te zien, en is de kans groot dat je aangenaam verrast wordt.
Een verrassing die het adjectief ‘aangenaam’ niet voor de hele honderd procent waarmaakt, is Newton Faulkner. Toch weet de Britse man met zijn opvallende naam (z’n broer heet vast Copernicus Kerouac en z’n zus Curie Woolf – O, wat flauw) wel wat los te maken in de zaal. Deze singer-songwriter is zeker talentvol; hij plukt funkerig aan zijn gitaar en zingt met diverse stemmen zijn soulvolle songs. Zijn wat te lollige presentatie maakt hem wat minder interessant. Toch weet hij iets voor elkaar te krijgen wat mij zeer verraste; hij laat me de uitgekauwde Queen-klassieker ‘Bohemian Rhapsody’ herwaarderen, door zijn akoestische solo-uitvoering. Sowieso een prestatie van jewelste (eerder ‘een kunstje’ dan echte kunst), maar dankzij zijn soul-achtige stem een verademing ten opzichte het origineel.
Nog meer muziekhistorie deze avond. Terwijl Harry de Winter een oud-vriendinnetje van Bob Dylan interviewt en Sleepy Sun de dagen van Jefferson Airplane en Grateful Death doet herleven (mij iets te gemaakt psychedelisch) schuift Nick Kent aan bij collega-popjournalist Gijsbert Kamer. Kamer hoeft haast geen vraag te stellen, want Kent weet wat van hem verwacht wordt en begint over zijn underground-dagen. Hij schreef over Syd Barrett en Nick Drake, omdat niemand anders het deed. De Brit oogt als een verlopen rockartiest die verveeld zijn oude hitjes nog eens opdreunt. Natuurlijk popjournalisten zijn gemankeerde, verkapte en mislukte wannabe artiesten – het cliché is zo waar als het feit dat mijn twintig jaar uitgestelde debuutcd nog maar even op zich laat wachten – maar moet het zo opzichtig! ‘Ik zag Barrett als een moderne Byron. Drake had alles in huis om het commercieel te maken bij de jonge meiden: romantische muziek en hij kon ze niet meer teleurstellen, want hij was dood.’
In de grote zaal toont een filmscherm een korte film uit het Wolphin-tijdschrift. Drie verdachten van een moord op de president worden getoond en hun relatie met criminelen uit het verleden. Tot slot komt de mededeling: ‘Deze film zal zichzelf na tien seconden vernietigen. Je hebt deze film nooit gezien, je bent hier nooit geweest.’ Mooie woorden uit een geinig filmpje dat paranoia op de hak neemt.
Qua literatuur kan het verschil deze avond haast niet groter zijn dan tussen de volgende twee acts: Paulien Cornelisse en Mohammed Mrabet. Toch stelen de jonge, knullig aandoende cabaretière en de oude, analfabete Marokkaanse verhalenverteller beiden met gemak mijn hart. Cornelisse schrijft zeer toegankelijke, relativerende columns over taaldingetjes. Vooral haar niet-oordelende, maar analyserende blik is een verademing in de taal-wereld waar betweters en taalpuristen altijd maar azijnpissen. De cabaretière pakt zonder problemen de grote zaal voor haar in, dat na afloop haar boekje gaat kopen, als ze dat niet allang op hun wc hebben liggen… Haar wijze woorden slaan op iedereen dus ook op recensenten: ‘Je bent een kritiekloze losbol of een chagrijnige realist. Switchen kan helaas niet, want je karakter heeft lang geleden al voor je gekozen.
Mohammed Mrabet vertelde verhalen tot Beat-poet Paul Bowles ze in de jaren ’60 op ging schrijven en zorgde voor uitgaven. Ondertussen heeft Fransman Hamelin de taak van Bowles overgenomen en is er een nieuw boek. Mrabet (73) zit op Crossing Border naast de Fransman Hamelin, Parooljournalist Asis Aynan, schrijver Hasan Bahara en een multi-linguale interviewer. Eerst vertelt Bahara over zijn bezoek aan Mrabet in Tanger (‘hij was me aan het opmeten met zijn handen en wilde met me boksen. Dat heb ik vriendelijk afgewezen – ik wil het niet op mijn geweten hebben de grootste literaire geest van Marokko onderuit gehaald te hebben. Hij spreekt plat Berber, maar heeft een superieure taalbeheersing.’) Ondertussen zit de schrijver zelf te glimlachen en wacht rustig tot hem een eerste vraag wordt gesteld. Als die veel te lange en literair verantwoorde vraag dan komt, went hij zich tot de zaal en geeft geen antwoord op de vraag zonder eerst ‘Salam aleikum’ te zeggen. De Glimlach van Mrabet verspreidt zich zo over de dertig bezoekers. Hij vertelt dat hij zijn vak leerde door naar cafés te gaan waar mannen wedijverde om zo goed mogelijk een verhaal te vertellen.
Journalist Aynan leerde pas enkele jaren terug het werk van Mrabet kennen: ‘Ik groeide op in een (gastarbeiders)gezin waar het maar om drie zaken draaide: werk, eten en religie. Door de verhalen van Mrabet leerde ik een deel van mijn oorsprong kennen: de fantasierijke fictieve verhalen.’ Aan Mrabet wordt gevraagd of hij zich mengt tussen de andere schrijvers en intelligentsia in Marokko: ‘Ik kom alleen het huis uit om sardientjes en aardappels te halen, verder schilder ik of zet ik mijn tapedeck aan en neem verhalen op.’ De toeschouwers lachen om beurten om zijn aardappels. Eerst lachen degene die het Berber verstaan, vervolgens degene die het met de Nederlandse vertaling moeten doen. Al hebben we er een vertaalslag of twee voor nodig, we horen de meester vertellen. (Binnenkort meer op de Recensent over de nieuwe vertaling van Mrabet-verhalen, Manaref).
Het was een moeilijke keuze: gaan we naar de zoveelste hoogzingende alternatieve folkman met band (Patrick Watson) of naar de ruigklinkende alternatieve countryman (Steve Earle). Na enkele songs serveerde we Watson inclusief een grote band en strijkkwartet af op basis van de argumenten ‘drumsolo’, ‘lichtshow’ en ‘erg bedachte moeilijkdoenmuziek zonder ziel’. Kort door de bocht, inderdaad, maar op een kwalitatief hoogstaand festival word je voor harde snelle keuzes gezet. Steve Earle dus. De man die al een jaar of 30 meegaat en nu zijn oude leermeester Townes van Zandt eert met een coverplaat. Earle speelt afwisselend eigen songs (‘City of Immigrants’) en Townes-liedjes (‘Brand new companion’). De covers zijn duidelijk wat melancholieker in vergelijking met zijn eigen country-blues-folk-stampers. Maar Earle overtuigt op beide vlakken. Bij ‘Copperhead road’ wordt er dusdanig hard op de vloer gestampt dat ik bang ben dat straks de boksen veranderen in balen stro, de zaal aanvoelt als een hooischuur en Earle de pasjes van deze linedanceklas voor gaat staan doen…
Zonder het te weten sluit Earle aan bij de verhalenvertellertraditie van Mrabet als hij vertelt over de totstandkoming en de overerving van songs: ‘Ik hoorde deze song van Frank, die vertelde dat hij ‘m kende van zijn 72-jarige tante. Ik naar de andere kant van Texas toe, waar die tante me een extra couplet leerde en doorverwees naar Pete. Wees er snel bij, want hij is al 96. Daar aangekomen luisterde de oude Pete hoe ik de song voor hem speelde en zei: dat lied ken ik nog van Steve Earle.’
The Decemberists speelden hun conceptplaat The Hazards of Love in z’n geheel. Bij het begin van kant B (ja, hij is ook op vinyl verkrijgbaar) kom ik binnen en zie en hoor een band zoals ik die herken van die plaat. Logisch, maar ook wat jammer. Want de frivoliteit en de oorspronkelijkheid van hun eerder cd’s is op de conceptplaat en op deze live-uitvoering daarvan ingewisseld voor een licht vorm van bombast en literaire pretentie. Niet dat ik tegen m’n zin naar mijn voormalige favoriete-band-van-het-moment sta te kijken. Dat komt pas als de plaat is afgelopen en ze aan de toegiften toe zijn. De twee, speciaal voor deze tour aangetrokken, zangeressen nemen afscheid van de band en zingen de jaren ’70 hardrocksong ‘Crazy on you’ van Heart. Over bombast gesproken. Verschrikkelijk. Gelukkig maken de twee andere toegiften (’16 Militairy wives’, ‘Valencia’) het nog een beetje goed.
Negen Vlaamse dichters hebben zich verenigd in het collectief BOEST, naar eigen zeggen “een spannend en dynamisch project dat poëzie de 21ste eeuw binnenstuwt”. De verwachtingen waren dan ook hoog, de Cuatro-tent was helemaal gevuld. De dichters werden ingeleid met een James Bond-achtig filmpje, waarmee de dichters zich met een duidelijke knipoog presenteerden. Een gunstig voorteken. Daarom stelden de optredens nogal teleur. Andy Fierens emmerde een tijdje met een schreeuwerige voordracht over de naam ‘Andy’; Christophe Vekeman bracht een lang rijmend gedicht over het feit dat hij liever een vrouw wil zijn, een gedachte die hij kennelijk heel interessant vindt, want hij spinde hem breed uit. Els Moors, sowieso de interessantste dichter van het gezelschap, had gelukkig een meer bescheiden voordracht, die echter daardoor slecht was te volgen vanaf de positie waar ik stond. Dat probleem werd tijdens de nodeloze pauze, die na de vierde dichter werd gehouden, opgelost: de tent stroomde voor driekwart leeg. Onder degenen die de tent verlieten bevond zich ook deRecensent.
Eerste reactie na het concert van Monsters of Folk: “Wauauauauauauauauw!!!!”
Tweede reactie na het concert van Monsters of Folk: “Poef!” (deRecensent explodeert van geluk).
De cd die de Monsters of Folk (de ‘supergroep’ bestaande uit Conor Oberst & Mike Mogis van Bright Eyes, Jim James van My Morning Jacket en M. Ward) in september uitbracht is, om het kort te zeggen, waanzinnig mooi; de oeuvres die de afzonderlijke bandleden op hun naam hebben staan nog veel waanzinniger mooi. De Monsters brachten hun nummers ook met verve en een flinke dosis energie, en omdat het geluid en de akoestiek optimaal was in de grote zaal van de Koninklijke Schouwburg, was het enkel genieten geblazen. Veel uitvoeringen van nummers overtroffen zelfs de cd-versie. Zo excelleerde Conor Oberst in de woedend uitgevoerde ‘Soul Singer In A Session Band’ (van Bright Eyes’ Cassadaga) en het prachtige arrangement van ‘Money Lenders Inside The Temple’. M. Ward voerde zijn prachtige ‘One Life Away’ in de uitvoering met Jim James naar grote hoogten en Jim James liet geen moment onbenut om de kracht van zijn stem te etaleren. Teveel hoogtepunten om op te noemen. Met afstand het beste concert dat ik de afgelopen jaren heb gezien.