print deze pagina

Een oefening in enthousiasme



Auteur: Henk van der Waal
Titel: De aantochtster
ISBN: 9021487551
Uitgeverij: Querido
Datum bespreking: 03-02-2004
 
De aantochtster

‘Men vertrekt vanuit een hoeveelheid vooroordelen en de rest negeert men. De kritiek beslaat vier procent van de hele bundel. Dan denk ik: doe je werk.’ Dit zegt Peter Verhelst in de Trouw van afgelopen Gedichtendag (29 januari) over de kritiek die zijn bundel Alaska ten deel is gevallen. Ik schrok een beetje van die opmerking, want ik was juist van plan een vileine recensie te wijden aan de meest recente bundel van Henk van der Waal, De aantochtster, onlangs genomineerd voor de VSB- poëzieprijs. Een bundel die me per toeval onder ogen was gekomen, en die me vrij spontaan afkeer inboezemde. Maar die eerste reactie hoeft natuurlijk, met een beetje goede wil, geen definitief oordeel te betekenen.

Heb ik vooroordelen? Dat zou heel goed kunnen. Maar smaak ontwikkel je door je over die vooroordelen heen te zetten. Laat ik dat in godsnaam eens proberen met De aantochtster, want ik ben liever iets te ruimdenkend dan dat ik mij kortzichtigheid laat aanwrijven. Maar gemakkelijk is het niet.

Neem de flaptekst. Die is zo irritant aanwezig van toon, dat ik vermoed dat het de dichter zelf is, die dit erop heeft laten zetten. ‘Dat Henk van der Waal in bijna al zijn gedichten iets onmogelijks probeert, zal wel komen doordat hij een jaartje filosofie in Frankrijk heeft gestudeerd,’ lezen we daar. Vervolgens begint er een quasi-zoektocht naar wie of wat dat is, die aantochtster.

Ze is toch niet iets goddelijks hé?
Alsjeblieft zeg.
Iets ondenkbaars dan?
Ja.

Het is geen vooroordeel dat dit buitengewoon onnozele opmerkingen zijn, en een forse anti-reclame voor de poëzie in het algemeen, en de bundel in het bijzonder. Maar laten we de bundel haar flaptekst niet aanrekenen (Beets indachtig, die eens in een voorrede dichtte: ‘Zo de band u wat wansmakig schijne/het is mijn drukkers smaak, niet de mijne’). Gelukkig staan er ook een aantal collega-recensenten naast het tekstje geciteerd, waarin Van der Waal wordt aangeprezen als een van de belangrijkste poëtische stemmen van de nieuwe eeuw. Laten we dus niet kinderachtig doen en de bundel openslaan.

Dat valt tegen. De eerste afdeling (‘Toebereidselen’) staat bol van de typografische grapjes. De tien gedichten zijn allemaal opgemaakt in de vorm van twee naar beneden wijzende pijlen. Ik heb een hekel aan alles dat afleidt van de inhoud van de poëzie, daar komt bij dat de dichter wel erg de indruk wekt dat hij zich zat te vervelen in zijn werkkamer, en dacht: wat voor grappigs kan ik nu eens met mijn poëzie doen? En dan heb ik het nog niet over de grote lappen wit die tussen sommige woorden of leestekens staan. Maar dit zijn misschien allemaal vooroordelen. Misschien móest hij die gedichten wel in de vorm van naar beneden wijzende pijlen schrijven, misschien was dat noodzakelijk voor het gedicht, dat kan. We lezen de eerste regels van de bundel (ik neem de typografie van de bundel hier niet over):


 

je zult er maar de coördinaten van in je uitgelijnd
voelen en een idee ingeboren hebben gekregen van waartoe je lichaam
met zijn bloedbaan en zenuwstelsel
bedoeld is te wezen indien buiten zichzelf:

De aantochtster, pagina 11

Hé! Dit zijn wel degelijk fascinerende regels. Van der Waal spreekt met een directe toon in goed lopende zinnen (dat kan niet iedere dichter). De afdeling heeft een bezwerende cadans en ik zou de dichter best wel eens deze regels willen horen voorlezen. Ik stel me er een soort koortsachtigheid bij voor. Dat is ook precies de toestand die hij probeert te bereiken:

baker de wil die in
je brandt met aria’s, smoor de
schepping die rücksichtslos
in je uitbot met
wijwater: je
wilt toch

aankomen in het niemandsland van je eigen hersenloosheid

Dit zijn knappe regels, gelardeerd met mooie woorden als ‘aanminniging’, ‘de met kapitelen versierde omwalling van het tijdsbestek’ (ik citeer nog steeds uit het eerste gedicht): poëzie die niet altijd even grijpbaar is, niet altijd even begrijpelijk, maar ontegenzeggelijk fascineert. Wel blijft goed zichtbaar waar de inspiratie van de dichter kennelijk luwde; hier greep hij terug op poëtisch klinkende trucs. Het gedicht ‘Landingsgestel’ (dat met twee regels per bladzijde in de typografie van een landingsbaan over tien bladzijden is verdeeld) vind ik daardoor mislukt:

(...)
je niet verstoppen achter je afwezigheid, maar in plaats daarvan je klaarmaken, je
landingsgestel uitdoen, je onmacht met ons delen en komen

naar de begeertigen aan wie je al die tijd je goedgunstigheid

onthouden hebt

De aantochtster, pagina 23 t/m 32

De dubbelzinnigheid van ‘je klaarmaken’, ‘je landingsgestel uitdoen’ en ‘komen’ (of ben ik de enige die dat dubbelzinnig opvat?) vind ik ronduit flauw. Ook formuleringen als ‘handen in zwijgen gedrenkt’ en ‘de villawijk van je gevoel’ zijn niet erg sterk.

Maar laat ik daar niet teveel de nadruk op vestigen. De aantochtster blijkt te beschikken over een groot aantal memorabele regels en sterke gedichten. Dat ik niet van de foefjes hou die hij toepast, zal de lezer me hopelijk willen vergeven. En misschien dat ik nog eens enthousiast word over deze bundel, ik sluit het niet uit. Als ik me maar in dat enthousiasme oefen.

Edwin Fagel


 
Niets van deze pagina's mag worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur.
copyright © de Recensent 2000-2004