Een soort van Karin

Starik mag dan niet slands allerbekendste dichter zijn; wie alert is op zijn naam komt hem toch om de haverklap tegen. Starik doet namelijk van alles en doet overal aan mee. Is er ergens een klein literatuurfestivalletje vanwege een of andere domme aanleiding? Starik is van de partij! Dichters die een achterafzaaltje wat mompelen over dit of over dat en soms over iets actueels? Starik mompelt mee! Een manifestatie? Starik is manifest aanwezig! Maar ook lowlands is hem geen maatje te klein. Hij bracht er zijn wat overschatte Simpele Ziel, je weet wel, die met dat mannenkoor.
Soms ook blijft Starik thuis. Dan zit hij. En schrijft een gedicht. En als hij dan vaak genoeg op zijn achterste is blijven zitten en de gedichten zich in zijn burolade hebben opgestapeld, wordt het tijd voor weeral een nieuwe dichtbundel. Die dit keer De grote vakantie genoemd is, zodat ik associaties blijf houden met Gorki (de band, niet de schrijver), ook al omdat Starik en Gorki (de band, niet de schrijver) eenzelfde soort gecultiveerde knulligheid centraal stellen in hun werk. Bezie bijvoorbeeld alleen maar eens het omslag van De grote vakantie.
Starik, in pak, met een lullige helm op, lullig op een lullig brommertje zittend, rijdend voorbij een lullig sportveld (alle sportvelden zijn lullig). Iets van die lulligheid zit in al zijn gedichten. Starik is zelden de held. Maar hij is niet te beklagen. Sterker nog: soms zou je hem willen zijn. Soms zou je zijn leven willen. Dan zat je ook in het titelgedicht op het strand, aan het einde van de dag: "vaders, moeders, kinderen//ze lachen, ze spelen, ze scheppen kastelen// in de tamme vloedlijn" (alleen zou ik als ik Starik was daar nooit zoon braakmakende zin als: "zou er ooit//volmaakter vrede zijn?" op laten volgen); en: "De zon gaat onder, onbewogen//staan ze in het koude licht.//Niemand maakt bezwaar."

dagboekpoëzie?

Het is gemakkelijk om in vaders, moeders, kinderen, het strand en zandkastelen alleen de genoemde lulligheid te zien, en ook in volgende gedichten, waar Starik bijvoorbeeld op de camping of op een terrasje zit. De flitsende hipheid, waar het leven bonkt en bruist, spat van zulke locaties niet direkt af. Maar louter en alleen de lulligheid zien, is Starik tekort doen. Onder deze regels is namelijk heel veel aan de hand. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat veel met vergankelijkheid van doen heeft. Niet voor niets is de dag in het titelgedicht ten einde: alles spoedt ten einde, of zal uiteindelijk ten einde spoeden. Dat is het gevoel dat je aan veel van de gedichten in deze bundel overhoudt. En een lichte heimwee, een lichte melankolie, een licht, onuitgesproken verdriet om alle dingen die nooit meer zullen zijn zoals ze ooit waren. Dat daaroverheen de uiterlijke schijn van lulligheid wordt gelegd, van een braaf huisvader die bij de sigarenboer komt, een lekke band krijgt, op een terrasje zit, in een hangmat ligt, op de camping zit, maakt het eigenlijk nog pijnlijker. Stariks gedichten lezen als een literaire tegenhanger van de muziek van Stereolab. Onder hun ietwat kitscherige loungedeunen met hun illusie van zomerse onbekommerdheid, is immers ook veel meer gaande dan de eerste twee, drie luisterbeurten doen vermoeden. Er zijn grote musici voor nodig om in feite intens trieste muziek de illusie van zomersheid te geven, zoals er ook een groot literator voor nodig is om de tristesse in deze gedichten zo onuitgesproken te laten, maar het langs de andere kant toch te suggereren. K. Schippers kan dat. En Starik kan het ook. Hoewel ik me soms afvraag of het wel zijn bedoeling is om ons de dramatiek van het alledaagse te tonen. Neem het gedicht Een van mijn paleizen waarin de ikfiguur in een hangmat ligt die bevestigd is tussen een boom en het huis. De boom is een stakerige den "waarvan je hooguit lange rechte planken//zagen kan, heel geschikt om het huis//achter mij te bouwen, maar dat staat er al." Is dit gewoon maar een loze gedachte, zoals je er op een dag zoveel hebben kan? Of gaat dit ook over verveling, de zinloosheid van het bestaan, de machteloosheid van het menselijk bedrijf? Of draaf ik dan door? Zoek ik dingen die er niet zijn? Is dat wat Starik wil? Ziekt hij ons? Maakt hij zich vrolijk over dit soort recensies die van alles uit zijn gedichten halen wat hij er helemaal nooit heeft ingestopt? Heb ik het dan ook bij het verkeerde eind als ik in Rijwielhersteller politieke vraagstukken lees als ontwikkelingshulp, ongelijke bezitsverdeling en misschien zelfs wel racisme? Misschien. Het kan ook zijn dat het slechts Starik is met een lekke band, hij gaat naar de fietsenmaker. Die is net op vakantie geweest in Madagaskar. Mooie vogels. Elders uitgestorven apensoorten. Lekker warm. Zoals je het ziet op National Geographic ("kijkt hij graag naar"), "maar ze lieten dus niet zien hoe arm//de mensen daar sta je met je mooie dure spullen." De volgende dag is de fiets klaar, maar nog voor Starik de straat uit is, is de band alweer leeg: "Ik ga niet terug//Ik weet niet of ik klagen mag." En: "De reis naar Madagaskar, waar de arme mensen wonen,//dient nog afbetaald. Tijd is geld,//al was ik minder tijd en geld//kwijt als ik de band zelf had opgepompt in plaats van//mijn fiets een dag lang aan de hersteller uit te lenen.//Geld weg, band plat, lucht verdwenen."
Misschien maak ik wel teveel van de verdwenen lucht in dit gedicht en misschien is De grote vakantie niet meer dan dagboekpoëzie (het poëtisch antwoord op dagboekproza), en doen we al lezende niet meer dan rondlopen in het leven van alledag, zoals dat geleefd wordt door Starik, een leven waarin soms veel, soms weinig en soms niets gebeurd. Als je Eeuwige Roem leest, zou je wel dat laatste idee krijgen. Het gaat over hoe de dichter Starik op een vrije dag de Slegte binnenslentert en op Het boek met alle antwoorden stuit (wie herinnert zich die onzinnige hype van een paar jaar terug nog?). Starik probeert het boek uit: "Het boek sprak, op mijn onuitgesproken vraag,//NEE. Ik probeerde het nog een keer. En weer.//Ik vond het geen goed boek. Niet kopen."

op de camping

Toch blijft er veel aan de hand, onderhuids, zelfs in dit soort gedichten. Mijn favoriete gedicht in de bundel is Zij was het. Het gaat over drie vrienden op de camping, drie mannen van het leven, Steven, John en Frank. Onder invloed van drank laten de mannen zich gaan: Steven speelt gitaar, John houdt een monoloog over de rest van zijn leven ("Iets dieps over het verglijden van de tijd.") en Frank zingt een lied. Het rumoer trekt de aandacht van drie meisjes, die zich bij het gezelschap voegen en op hun beurt de gitaar ter hand nemen. Nummer één, Irene, begeleid zichzelf bij een zelfgeschreven lied over onbeantwoorde liefde; de tweede, Marieke, zingt klassiekers als Blowing in the wind en The house of the rising sun. Maar de derde maakt het meeste indruk op de drie mannen. Zij zoekt aarzelend haar weg op de gitaar, tokkelt, neuriet toonloos, tracht de juiste snaar te vinden. Ze gaat naamloos, maar is "een soort van Karin".

emo-tv en bijenkorfpasjes

De grote vakantie is een soort van Karin. Er lijkt niks aan de hand te zijn, en toch is er heel wat aan de hand. Minstens alleen in de kop van de lezer, maar dat maakt -kantiaans gezien- niet het verschil. En het Ding an sich van zijn gedichten kent Starik zelve misschien niet eens. Jammer is het dan ook, ontzettend jammer, dat de onderlaag halverwege het boek ineens naar boven komt en het onuitgesprokene wordt uitgesproken. Liever lees ik de quasi-morele dilemma's van Rijwielhersteller dan de walgelijke politiekcorrectheid van De man met de zeis. Liever hou ik me bezig met de vergankelijkheid van een soort van Karin, die, zoals iedereen weet, haar eensoortvankarinachtigheid uiteindelijk verliezen zal en gewoon maar de zoveelste stomme trut zal worden, dan de in memoriams van het zesde deel van De grote vakantie. In dit deel, Wenken voor de jongste dag geheten, komt de vergankelijkheid, die steeds tussen de regels van de voorgaande gedichten heen schimmerde, schaamteloos naar de oppervlakte. Het stil verdriet is emo-tv geworden. Liever zie ik terecht of onterecht in Een van mijn paleizen een nog niet uitgekristalliseerde eenzaamheid, dan geconfronteerd te worden met de mensen in het drieluik Schuw (1), Schuwer (2), Schuwst (3): de mensen waar je wel eens berichtjes over leest in de krant: eenzame, teruggetrokken mensen, die alleen leven en uiteindelijk ook alleen sterven en vaak pas na dagen gevonden worden, dood op de vloer in hun huis liggend. Hoe schrijnend zulke berichtjes zijn hoeft mij niet door middel van drie gedichten gedoceerd te worden. Het is jammer dat De grote vakantie haar ingetogenheid uiteindelijk verliest, want daarmee verliest de bundel ook haar voornaamste kracht.
De zwakte van het bijgeleverde ep'tje is hieraan omgekeerd evenredig. De eerste drie nummers zijn literaire achtergrondliedjes, heel verantwoord allemaal, voornamelijk bij mensen die de Bijenkorf frequenteren en een abonnement hebben op de VPRO gids, maar het is mij allemaal te saai. En dan, in Andere mensen, zingt Starik godverdomme WEL zijn ziel uit zijn lijf, maakt hij zich los uit de achtergrond, komt naar voren, nagelt je aan je stoel, verscheurt de VPRO gids en gooit je Bijenkorf vasteklantenkaart uit het raam. Waar in de bundel voornamelijk de ingetogenheid boeit, boeit op de ep juist voornamelijk het pathos. En dat er in het eerste op het laatst nog te weinig ingetogenheid is en op het laatste in het begin te weinig pathos - dat is misschien typisch iets voor een azijnpisserige recensent om op te merken. Want per slot is De grote vakantie een prachtwerkje dat het met gemak wint van haast alles dat er in de gemiddelde *)-boekhandel te vinden is. En dat daar langs de andere kant misschien ook weer niet zo heel veel voor nodig is, ja dat is die azijnpisserige recensent weer hoor.

Tim Donker