print deze pagina

Schrijven binnen de lijntjes



Tijdschrift: Lava, juni editie
ISSN: 0929-5968
Datum bespreking: 10-08-2003
Lava is hier verkrijgbaar.
 

‘Zomertijd’, constateert het redactioneel van het literaire tijdschrift Lava tevreden, ‘ook in de literatuur’. Eén van de eerste connotaties die ik heb bij ‘zomertijd’ is ‘komkommertijd’, en onbedoeld geeft Lava’s redactie hiermee een treffende kwalificatie van hun juninummer.
Lava opent met een kort verhaal van Christiaan Weijts, ‘Het regenmeisje’, over een jongen in Rome die tijdens een regenbui een ex-vriendinnetje herkent:

Als ze even omkijkt, zie ik het. Zíj is het, Lucciola! Voor Hollanders lijken Italiaanse meisjes van haar leeftijd, achttien, allemaal op elkaar, maar dit keer weet ik zeker dat het Lucciola is.

Wat volgt is een verhaaltje over regenmeisjes in Roemenië (n.a.v. een al dan niet fictief artikel uit de Volkskrant), meisjes in het algemeen, een Zonnebloemmeisje in het bijzonder en een déjàvu aan het meisje Lucciola, opgetekend in zinnen als ‘Ze draagt de rode jurk die ik ooit voor haar in Parijs heb gekocht, op het hoogtepunt van onze amour fou.’ en ‘Verlaten zijn is het gebied waarin je onaantastbaar bent. Wie alles heeft verloren, heeft geen verlies te vrezen.’ en ook ‘Alsof […] de goden zich boven in de hemel aftrekken bij hun nimfijnendans, en hun goddelijke sperma in hete stralen over de maagden uitstorten in een eindeloze cumshot. Keurige zinnen uit een keurig verhaaltje. Niks mis mee. Behalve dan dat het allemaal zo ergerniswekkend suf en politiekcorrect is opgeschreven, waarbij uiteraard de mogelijkheid wordt opengelaten dat de eerste herkenning van Lucciola slechts een illusie was. Dit is een duizend-in-een-dozijn verhaaltje zonder eigen stempel. Weijts voldoet braaf aan alle literaire conventies. Achterin, bij de biografische gegevens, wordt nog vermeld dat Weijts aan een roman werkt ‘die bij de Arbeiderspers gaat verschijnen’, en dit legt precies de vinger op de zere plek. Tegenwoordig zijn er steeds meer amateur-schrijvers die uitgegeven worden een belangrijker doel lijken te vinden dan het schrijven zelf. Volgens mij is dit de enige juiste doelstelling: je schrijft eerst iets dat verdomde goed is, en als je denkt dat je dat geschreven hebt, schrijf je iets wat minstens tien keer beter is, en pas dán zou je er heel misschien eventueel als het zo uitkomt over kunnen gaan denken iets op te sturen naar een uitgeverij. Is nog beter voor het milieu ook.

Edwin Fagel

Aanzienlijk beter proza biedt Marcel Roes met het grappige, Dahleske verhaaltje ‘Hoop’, dat in Lava gepubliceerd is als winnaar in de categorie literatuur op het UvA Cultureel Festival. Roes is voortreffelijk in staat tegenstellingen op te werpen zonder zich te verliezen in semi-filosofische prietpraat. Dit in tegenstelling tot Edwin Fagel, tevens redacteur bij Lava, die er in een titelloos gedicht een rare paradox tegen aangooit over een boom die niet bidt maar dat toch doet, want ‘Nu we toch een vergissing hebben gemaakt / zou ons een zeker geloof daarin wel sieren.’. En, zo mijmert Fagel onbekommerd verder, ‘Het gaat uiteindelijk om de keuze, niet om welke’. Alstublieft! Voor het luttele bedrag van 4 euro 50 krijgt u deze verhelderende inzichten gratis en voor niks in de schoot geworpen! Dat wordt rennen naar de betere boekhandel, want ik garandeer u dat de slotregels van dit versje minstens zo klompenbrekend diepzinnig zijn. Bovendien krijgt u dan nóg een versje van Fagel kado – ja ja, die jongens van Lava zijn niet kinderachtig – waarin middels de beproefde ‘zoom in zoom uit’-techniek op – eerlijk is eerlijk - redelijk geslaagde wijze een schets gegeven wordt van een dorp en haar stille tragiek.


 
Literair tijdschrift Lava

Even beroerd als het Fagelversje over de biddende boom die niet bidt, zijn de gedichten van Geralt Wolterbeek en Patrick Haverkate. Allebei schrijven ze poëzie zoals zij kennelijk denken dat poëzie moet zijn, zonder ook maar iets van een eigen handtekening achter te laten. En dat het dan nóg beroerder kan bewijst Heleen de Jong met ‘tweemaal daags’:

hij rookt
gebogen in zijn nylon jack
kop omlaag grijs achter hem
de hond

soms blaft hij
de man
heb ik nooit gehoord
gelijnd
gaan ze voorbij

gebogen man
gebogen hond
al zo lang
ken ik ze niet

Dit is een stomvervelend schrijfseltje dat pretendeert een scherpe observatie weer te geven. In werkelijkheid blijft het steken in een fletse schets dat maar niet tot leven wil komen, waarbij de regelafbrekingen kennelijk tot doel hebben om ons, het geacht lezerspubliek, op het verkeerde been te zetten. Saai, saaier, saaist.
Godzijdank is daar dan nog Neeltje van Beveren. Van Beveren die de laatste tijd – terecht - steeds frequenter opduikt in allerlei literaire tijdschriften, schrijft prachtige, oorspronkelijke en ontregelende poëzie. Er zijn in deze Lava twee van haar gedichten opgenomen. En dit zijn ook de enige twee gedichten met een eigen geluid.

Tot zover de bespreking van de ene helft van Lava. De andere helft – twintig pagina’s – wordt volledig in beslag genomen door een verhaal van Jan Wijnen. ‘Het zwarte gat’ bezondigt zich evenals ‘Het regenmeisje’ aan braafheid – en dat is in de literatuur, evenals in alle kunstvormen, inderdaad een zonde. Waar Wijnen in het begin van zijn verhaal de lezer nog redelijk weet te boeien met een strakke schrijvershand, verliest hij de lezer gaande weg door zeer opzichtig het individuele drama over een moeder en een pas uit coma ontwaakte zoon in een universeel daglicht te willen stellen. Het veel te lange verhaal leunt daarenboven stevig op goedkoop effectbejag, en daar waar Wijnen de lezer werkelijk had kunnen ontroeren – als de zoon in een rokje en zwaar door de zon verbrand terugkeert van vakantie en sinds lange tijd weer zijn moeder onder ogen komt – laat hij het jammerlijk na met infantiele zinnen als ‘Traditionele mannenkleren, denk ze (zijn moeder – OR), dat wel, maar wél uit een ándere cultuur.’ Dit is eerder lachwekkend dan ontroerend. En volstrekt ongeloofwaardig.

Hoewel ik sympathie heb voor initiatieven als Lava, kan ik voor wat betreft dit juninummer niet anders dan concluderen dat het inderdaad ‘zomertijd, komkommertijd’ is. Op Roes en Van Beveren na, is er nergens sprake van enig talent - het sprankelt niet, het broeit niet, het bruist niet en dus beklijft het niet. De redactie presenteert zich als ‘aanjager van nieuw talent’, maar is in feite een kind dat een genummerde tekening keurig binnen de lijntjes heeft ingekleurd, en daar buitengewoon verheugd over is. En dan ben ik natuurlijk die lul die zo ontzettend graag enkele – het hoeven er echt maar twee of drie te zijn – vloekende kleuren dwars door de genummerde vakjes gekrast had willen zien.

Olaf Risee


 
Niets van deze pagina's mag worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur.
copyright © de Recensent 2000-2002