'Voor ik helemaal risotto word!'

Ik denk bij mezelf: ik kan het. Ik kan alles.
‘Nou, begin dan, voor ik helemaal risotto word!’
En ik begin.

Aldus het slot van De kikkerkoning van Adam Davies. Het verhaal van een mislukte uitgeversassistent en mislukte minnaar is dan mooi rondgebreid. Toch blijf ik met een kater zitten. Zo’n kater die ook bij een happy end van een goede film om de hoek komt kijken. Je weet dat het met de hoofdpersonen verder wel goed zal gaan, maar toch wil je meer. Nog even zwelgen in het zwaarbevochten geluksgevoel van die karakters waar je van bent gaan houden. Maar de film zegt ‘end’ en het boek is uit.

Met zo’n soort kater weet je dat de maker je geraakt heeft. De woorden en gedachten zijn tot leven gekomen. Het romanpersonage is nu een gast die binnen zit, waar je geamuseerd naar luistert en die je eruit zou willen schoppen als hij zich idioot gedraagt. In De kikkerkoning heet die welkome gast Harry Driscoll. Een nietsnut met gedroomde ambities zoals er al zovele waren in de Amerikaanse moderne literatuur. Op de achterflap betitelt Bret Easton Ellis (die van Less than zero) het boek terecht als volgt: ‘Waarschijnlijk de grappigste jongeman-in-New York-roman sinds Bright lights big city.’

Je carrièregericht omhoogneuken

Harry Driscoll is midden twintig en assistent bij een uitgever in New York. Hij heeft altijd ie-meisjes (Laurie, Candy, Maggie, Jenni, etc) waar hij niet veel voor voelt. Tot Evie opduikt. Hij deelt een slecht appartement met een illegale jinglemaker en moet in de avonduren bijwerken als dansleraar. ‘Life sucks’ zeker als je zo’n groot schuldgevoel hebt als Harry. Hij kan er niet mee leven dat hij zich carrièregericht omhoogneukt, terwijl de liefde van zijn leven, Evie, thuis ligt te creperen van de pijn. Wat doe je dan als romantische nietsnut met gedroomde ambities? Je verknalt alles en raakt ook nog dat belangrijke manuscript op je werk kwijt. Resultaat; iedereen pissed-off en hoofdpersoon in the shit.

Een alles-komt-wel-goed-masker

De lezer mag blij zijn met zoveel ellende, zeker als het op de juiste toon verteld wordt. Davies maakt van zijn hoofdpersoon een cynisch mannetje dat commentaar levert op het snobistische uitgeverswereldje waar hij graag zelf bij wil horen. Maar het zelfde grappige cynisme botviert hij ook op zijn rotbuurt en zijn bemoeizuchtige ouders en het meest funest van alles, op zijn vriendin Evie. Hij weet dondersgoed dat hij steeds alles fout aanpakt, maar houdt zichzelf een eigenwijs alles-komt-wel-goed-masker voor. Nu ik dit zo analyseer, kan ik niet om de volgende twee zaken heen. Identificatie en originaliteit. Naast dat De kikkerkoning een goedgeschreven geestig boek is, raakt het me vooral omdat ik me wel erg makkelijk kan identificeren met de hoofdpersoon en zijn foute inzichten. Dat is een prestatie van de schrijver, maar net zo goed van de lezer.
Qua originaliteit valt Davies echter geheel door de mand, als je het boek analyseert. De verhaallijn is klassiek (dromer met ambities faalt en leert een wijze les door het allemaal op te schrijven) en de grappige terzijdes zijn misschien modern, maar al jaren ingeburgerd. De vergelijking die Bret Easton Ellis maakte met Jay McInerney’s Bright lights, big city is, nogmaals, meer dan terecht. Davies is een duidelijk aanhanger van deze jaren 80 school. Is er dan niets veranderd in de afgelopen 20 jaar? Jazeker, net als met een moderne discohit die verwijst naar een klassieker, is het allemaal een stuk perfecter vormgegeven. De rauwe randjes zijn eraf en het typische (cynisme, hippe taal) van die klassieker is voortdurend te nadrukkelijk aanwezig.

Opmerkelijk genoeg is De kikkerkoning al het tweede recente Amerikaanse boek dat de uitgeverswereld van binnenuit beschrijft. In het hilarische Geluk van Will Ferguson is de hoofdrol weggelegd voor een slome redacteur met een slecht liefdesleven die een manuscript kwijt raakt. Het wekt weinig verbazing dat zowel Ferguson als Davies zelf redactiewerk deden bij grote uitgevers.
Het advies ten aanzien van dit debuut; niet teveel analyseren en gewoon lezen, lachen en genieten van de aardige vondsten van Davies. Zoals van het dakloze meisje Birdie dat zijn hoofdpersoon telkens tegen het lijf loopt. Harry Driscoll heeft haar allerlei onzinnige uitdrukkingen geleerd, waarmee ze iedereen op de meest onverwachte momenten lastig valt. Zo ook Harry zelf als hij passed-out van de drank op de stoep van een café ligt; ‘Hé, waarom kijk je zo Ezra Pound?’ En later: ‘Al oké, al oké. Je hoeft er niet zo’n gestresste eekhoorn om te maken.’
Als het slot van het boek nadert, Harry zijn eigen boek heeft geschreven en Birdie hem vraagt het voor te lezen, komt mijn goede kater om de hoek kijken. Ik wil meer van dit soort onzinnige uitspraken uit monden van leuke cynische personages:

‘Nou, begin dan, voor ik helemaal risotto word!’
En ik begin.

Ricco van Nierop