Heytze moet zich zorgen maken

Ik zal u een persoonlijke ontboezeming doen. Wellicht bent u daarvan niet in het minst gediend, maar dat is dan jammer. Aangezien ik nu eenmaal de auteur van dit stukje ben, heb ik de macht in handen, en een béétje machthebber misbruikt zijn macht. Enfin, een persoonlijke ontboezeming dus: mijn vriendin en ik gaan elke avond slapen. Nu is dat op zich niet zo bijzonder natuurlijk, het kwam op moment X gewoon zomaar in ons op om elke avond te gaan slapen, maar voor wij gaan slapen lezen wij elkaar een hoofdstukje voor uit De genezing van de krekel van Toon Tellegen. Met veel plezier. Vooral de stukjes waarin de olifant in de boom klimt om er vervolgens steevast weer uit te donderen, vinden mijn vriendin en ik erg leuk, hoewel we inmiddels, we zijn nu bij hoofdstuk 41, allang weten dat de klim van de olifant onvermijdelijk zal resulteren in een val. Het gaat er bij proza niet zozeer om wat je vertelt, maar hoe je het vertelt.

Dichter Ingmar Heytze debuteert als proza-schrijver. Of beter gezegd: prozaminiaturen. Of eigenlijk: ‘prozagedichten, fictieve brieffragmenten en dagboeknotities’, zo laat de achterflap ons weten. ‘Het blijken de legstukken van een scherpzinnig verhaal […]’.
Het eerste klopt. Ik ben er voor niemand staat inderdaad vol prozagedichten (een in het boekje opgenomen stukje proza is zelfs in het literaire magazine de klos als het gedicht Schervenprinses te bewonderen), fictieve brieffragmenten en dagboeknotities. Het tweede klopt niet. Er is weliswaar hier en daar in meer of mindere mate samenhang te ontdekken tussen de verschillende miniatuurtjes, scherpzinnig wordt het nergens. En als het dat wel wordt, dan keek ik zeker net toevallig even de andere kant op.
Feitelijk is vrijwel alles in het boekje weinig meer dan een inleiding op iets dat niet gaat komen, een boekje met ideetjes die niet uitgewerkt worden. Soms zijn de ideetjes sterk genoeg om op zichzelf te staan, bijvoorbeeld het stukje over struikelen en gedachtes en de combinatie van die twee. Vaker echter, te vaak, zijn de stukjes te flauw voor woorden en vraag je je in alle ernst af hoe iemand er in godsnaam toe komt dit te publiceren. Ik geef een voorbeeld:

‘Als die muren, die stoel en dat bed konden praten, nee, dan zou je nog eens wat horen…’ Alsof het al niet druk genoeg is zonder dat je huisraad zich er ook nog eens mee gaat bemoeien!

Goed, nog een voorbeeld:

‘Meisjes die je vragen wat ze aan moeten trekken, dat is gevaarlijker dan dynamiet’, zei de vos. ‘Het is niet de bedoeling dat je bijvoorbeeld zegt: "Jute. Bruin jute. Of satijn. Satijn kan ook." Wat je ook zegt, ze trekken toch iets anders aan. En meestal weigeren ze later om het uit te trekken…’

En de laatste:

‘Liefste, het is niet wat je denkt!’
‘O nee? O nee? Wat denk ik dan?’

Ik heb hier – in verband met de ruimte – gekozen voor drie zeer korte fragmenten. Voor veruit de meeste langere fragmenten gaat hetzelfde op. Heytze toont zich een zwak spelende voetballer en op het moment dat ie dan eindelijk de bal recht voor het doel heeft liggen, vergeet ie van pure vreugde te scoren. Ik ben er voor niemand hangt als los zand aan elkaar, en ook al zou het de bedoeling zijn dat het als los zand aan elkaar hangt, dan nog is en blijft het los zand dat moeiteloos tussen je vingers wegglipt in het niets.

In een interview met 8weekly.nl zegt Heytze: "Ik merkte dat proza ook een soort gedicht is, maar dat ik me minder zorgen hoefde te maken over rijm, klank en muziek en gewoon het idee, dat ik had, kon opschrijven.", en – onbedoeld – geeft hij hier exact het probleem aan van zijn proza – Heytze had zich juist veel méér zorgen moeten maken. Iedereen kan ‘gewoon’ een idee, een inval, een gedachte neerpennen. Het gaat er nu juist om hoe je dat doet. Het gaat erom dat je dat zó weet te doen dat het boeiend is om te lezen. En in tegenstelling tot de meeste van zijn gedichten weet Heytze in Ik ben er voor niemand, op een spaarzame uitzondering na, nergens te boeien.

Olaf Risee