De geheimen van de houtsprokkelaar

De Arabische poëzie kent een lange mystieke traditie, met als bekendste exponenten dichters als Rumi, Hafiz en Saadi. Veel van deze dichters waren soefi's, een mystieke variant van de islam, waarvan de aanhangers op zoek zijn naar eenheid met God. Met name in de soefi-poëzie komt dat verlangen tot uitdrukking. Zoals ook in de Westerse eeuwen nonnen liefdespoëzie schreven voor hun bruidegom Jezus Christus, zo bezingen de Arabische mystici hun liefde voor De Vriend, Allah. Vooral de dichter Hafiz schreef schitterende liefdesgedichten voor zijn God. Met de bundel De ruïne van de soefi van de Libanees Fuad Rifka komt er een modern vervolg op deze aloude traditie. Fuad Rifka (1930), opgegroeid in Libanon, studeerde in Tübingen, waar hij in aanraking kwam met het werk van Duitse filosofen en dichters. Toch is daar in zijn werk weinig van terug te vinden. Voor Arabische poëzie is Rifka in zoverre modern dat hij de traditionele Arabische versvormen niet gebruikt, maar een vrij vers hanteert. Zijn heldere, haast doorschijnende gedichten kennen evenwel een mystieke inslag, al zijn Rifka's gedichten vaak minder lyrisch en minder expliciet religieus dan die van zijn beroemde voorgangers. In De ruïne van de soefi geen liefdeszangen voor een bij name genoemde God (Allah wordt één keer genoemd, evenals God). De liefdeszang van zijn Perzische voorgangers voor de Vriend wordt bij Rifka een wat soberder lofzang op de natuur. Rifka's mystiek speelt zich af in een rauw, ongerepte landschap, waar de personages in zijn gedichten (een regelmatig terugkerende houtsprokkelaar, een soefi) inzichten en verlichting vinden. De soefi uit het titelgedicht zondert zich als een ascetische kluizenaar af in de bergen, 'zijn hoed is zon en wind, / zijn haren zijn wolken', waarbij de mysticus welhaast Zenachtige trekken krijgt:

Hij zit op een bemoste plaats,
roerloos
het zitten niet moe,
zwijgt hij.

Twee stenen: hij en de steen.

(uit: De ruïne van de soefi, p. 73)

De houtsprokkelaar daarentegen beweegt zich in twee werelden; één van 'staven en kettingen' en wolkenkrabbers en een natuurlijke wereld, waarin hij het meeste thuis is. Zelfs in de stad leeft de houtsprokkelaar dankzij zijn dromen over de natuur. In de natuur leest de houtsprokkelaar de 'grote geheimen', vindt hij de verlichting, die de moderne wereld ontbeert. De houtsprokkelaar is als personage karakteristiek voor de strekking van de bundel. De tegenstelling tussen stad, het moderne leven en een eenvoudig bestaan in harmonie met de natuur gaat in deze bundel niet zonder waardeoordeel, zoals in het gedicht Tussen dorp en stad:

Lang geleden
werd er gereisd.
Het proviand voor onderweg
was het gekraai van de haan,
de vogels van de deemstering,
de wandelstok overdag,
het vreugdevuur 's nachts.

En nu
in de rijtuigen van staal
en de slierten van de haast zijn de zintuigbloemen verwelkt,
zijn de vensters van het lichaam gesloten.

(p.123)

Het waardeoordeel is hier niet zo zeer antiwesters als wel anti-modern. De voorkeur van de dichter gaat luid en duidelijk uit naar een natuurlijk bestaan, omdat daarin ook de mens tot volle bloei komt. Juist de gedichten die deze tegenstelling thematiseren zijn niet de sterkste uit de bundel, omdat ze net iets te duidelijk de voorkeur van de dichter verraden. Af en toe heeft Rifka ook de neiging een gedicht vrijwel te reduceren tot aforisme en dat is spijtig. Rifka is juist op zijn sterkst als hij zich beperkt tot zijn poëtische weergaven van de mystieke natuur. Dan krijgt zijn werk iets haiku-achtigs. Deze gedichten beginnen vaak eenvoudig, met een simpele beschrijving van de werkelijkheid, om daar dan in de slotzin of slotstrofe een poëtisch beeld aan toe te voegen. Zo krijgt het geheel een waas van mystiek over zich heen:

Boerderij

Een paard graast,
in de schaduw kauwen koeien,
een haan zet zijn veren op, kraait,
kippen trekken wormen uit de grond,
een haas heft zijn kop op,
een eekhoorntje huppelt, luister,
bijen tekenen kaarten
in de lucht.

Ver van het marktgegons
kleurt de zaaier
zijn handen met de jaargetijden.

(p. 57)

Rifka's poëzie is er geen van grote geheimen. Nergens zijn de gedichten ondoorgrondelijk of stellen de woorden de lezers voor onoplosbare raadsels. Zij is eerder een beschrijving van waar de grote geheimen te vinden. In veel opzichten gelijkt Fuad Rifka een haiku-dichter, met zijn ogenschijnlijk heldere natuurlijke beschrijvingen, die juist door een opvallende slotregel stof tot overpeinzen worden.

Milla van der Have