In alles een Alaska

Als poëzie vergeleken mag worden met een landschap (en waar kun je tenslotte poëzie niet mee vergelijken) dan is Alaska de perfecte titel voor de nieuwe bundel van Peter Verhelst. Net zoals het gebied zelf is de poëzie van Verhelst onherbergzaam, onbegaanbaar, ondoordringbaar. Het is tasten in het duister in een dichtlandschap waar de zon enkele maanden per jaar niet schijnt. Alaska is de bestormde, ijzige sneeuwvlakte van de poëzie en de lezer die de tocht wil wagen, doet er goed aan snowboots aan te trekken en een slee met huskies achter de hand te houden.

Het begint allemaal vrij toegankelijk, in ieder geval dan toch voor de jongere generatie, die nieuwsgierig bladerend door de bundel bestookt wordt met motto’s uit de popmuziek. Bjork, The Pixies en The Chemical Brothers verlenen betekenisvolle citaten aan de gedichten die volgen. Over Verhelst’ smaak in muziek geen klachten. De poëzie zelf is opgebouwd uit lange, soms bijna proza-achtige zinnen die toch onmiskenbaar poëtisch zijn. Daarbij heeft iedere afdeling gedicht zijn eigen thema, waar elk gedicht om heen draait, een situatie die in elk gedicht opnieuw onder de talige loep genomen wordt. In de eerste afdeling, Hotelrooms, voorzien van twee motto’s over (ont)kleden, zitten we in vrijwel ieder gedicht weer in die kamer, met een stoel en een tafel, een bed waarop iemand ligt of dat in vergeten opstijft(p.25). Er wordt veel gekeken, geobserveerd en beschreven, maar gebeuren gebeurt er weinig.

Naarmate de bundel vordert neemt het experiment toe, om uiteindelijk via gedichten die hun typische kortregelige vorm kwijt zijn en waarin zin aan zin aaneengeregen wordt te culmineren in gedichten waar woorden als ‘mezelf’ en ‘ons’ zijn doorgestreept, daarmee opzichtig de ambiguïteit van vrijwel elke regel benadrukkend. Die doorstrepingen verlenen de bundel ook een vreemd soort dynamiek. In het begin van de bundel vertonen de verzen meermalen Faverey-achtige trekjes:

misschien is de schaduw in de hoek een nabeeld
van een stoel die toegeeft aan een zucht
naar vernieling of een drang naar perfectie
zoals een getal het verstand te boven kan gaan of een meisje
zich in het zweet werkt onder jurk door
lagen heen graaft een herinnering aan een nacht waarop ze
een stoel zijdelings naar achteren zwaaiend
te pletter zou slaan en wakker schrok
op een haar na de grond raakte
doordrenkt van gekerm
de echo van de boomkruin die meebuigend met de stormwind
tegen het raam aan wreef
een barst in het glas vertakkend
door haar heen trok als wilde
de ziel van de versplintering zich overal tegelijk uitdrijven

(B) p. 13

Ook het gebruik van ‘men’ (Men staat aan de voordeur. Zoals verwacht belt / Niemand aan. Men opent de deur. Niemand komt binnen p.67) doet denken aan Faverey en waarschijnlijk is dat de er oorzaak van dat een groot deel van de bundel een onpersoonlijke, afstandelijke sfeer kent, ondanks het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden en het feit dat bijna elk gedicht interpreteerbaar is als een gedicht wat gaat om een relatie. Toch spreekt er geen warmte uit. Eén gedicht na het "men gedicht" wordt die afstand gedeeltelijk verkleind met een lange, bijna monoloog-achtige tekst, waarna alle "persoonlijkheid" tenslotte bruut wordt weggestreept, visueel in de afdeling Nihil (Alaska revisited) – ik-vertering. De dynamiek tussen warme en koude poëzie is in Alaska haast even ongrijpbaar als de relatie(s) die erin beschreven te lijken worden.

Het is met name het opzichtige experiment met doorstrepen en lange zinnen die tegen gaan staan. Ook al staat de bundel vol van poëzie en mooie beelden als: Geen teken / van leven // dat niet gloeit in de kern, het is niet genoeg om de tocht naar het ijzige Alaska ongeschonden te volbrengen, omdat alles uiteindelijk lijkt te draaien om het experiment. De taal verduizelt de lezer, omdat alles beladen is met betekenis, maar er teveel interpretaties zijn om een eigen route te nemen. Het is soms echt tasten in het duister en veel van de gedichten lijken juist gemaakt om al die gewilde betekenissen te hebben. Aan de ene kant kent de bundel een gemaakte, opgelegde structuur, maar aan de andere kant barst zij uit haar voegen en is die structuur slechts schijn. Daar hebben wel meer experimentele of talige dichters last van, maar juist de innovatie van de taal en de poëzie verlenen die gedichten dan vaak ook hun charme, waardoor de lezer ook aangemoedigd kan worden het experiment in te gaan. Maar in Alaska gaat de taligheid uiteindelijk, helaas, met de poëzie op de loop.

Milla van der Have