Het persoonlijke is poëzie |
Ruim een eeuw geleden bedacht dichter Willem Kloos dat poëzie de “allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie” moest zijn. Hoewel dat dogma al tientallen jaren door de meeste dichters als achterhaald wordt beschouwd en de dichter juist uit zijn/haar poëzie verdwenen dient te zijn, blijft Kloos' stelregel met name bij de zogenaamde amateur-dichters in zwang. Onder hen zijn er die schaamteloze ik-poëzie produceren, die Kloos' opvattingen nog meer bad press bezorgen. Gedichten die alleen voor de schrijver begrijpelijk zijn, gedichten die overlopen van een ongetwijfeld oprecht verdriet over scheiding of sterfgeval, maar die de lezer het ongemakkelijke gevoel bezorgen een voyeur van andermans leed te zijn, doen de zaak van de “ik-poëzie” weinig goeds. Het kan echter ook anders. Vitrine is de debuutbundel van Vrouwkje Tuinman, dat wil zeggen op poëziegebied, want Tuinman publiceerde eerder al columns, bloemlezingen en boeken. De titel is veelzeggend voor de inhoud van de poëzie, ook al wil de achterflaptekst ons doen geloven dat de hoofdpersoon observeert, “terwijl ze zichzelf tegelijkertijd verbergt”. Niets is echter minder waar, want alles in Tuinmans poëzie is gerelateerd aan de hoofd/ik-persoon en de bundel is met recht een vitrine. Zelfs twee van de vier motto's dragen het kenmerk van het persoonlijke en dat het eerste gedicht 'Ik ben volkomen naakt voortaan' heet is misschien toevallig, maar ook op zijn minst symbolisch. Het is ik-poëzie, zonder de nare bijsmaak die een dergelijke poëzie meestal met zich meedraagt. Dat komt met name omdat Tuinman weet wat ze doet; ze beheerst zich en doseert de emotie. De poëzie in Vitrine is kalm, afstandelijk en observerend van aard. Emoties worden benoemd noch genoemd en gebeurtenissen worden, vaak zonder interpunctie, opgesomd, naast elkaar gezet tot ze één totaalbeeld vormen, waarbij de impact die de gebeurtenissen op de ik-persoon hebben zich door de details laat raden. Zoals in het titelgedicht: Vitrine 's Ochtends breek ik een wijnglas Alles is verschoven sinds ik ben De mens is een verzamelaar. Ik ben, 's Middags vind ik een hemd Bij nader inzien toch een doos, en (p. 42) Met deze en andere gedichten past Tuinman goed in de recente “traditie” van vrouwelijke dichters die vooral hun ellende met het manvolk tot onderwerp nemen, de “Sex and the City” poëzie. Een dergelijke stempel opleggen is natuurlijk flauw , al was het maar omdat de talloze mannen die in de voorgaande eeuwen over hun ellende met vrouwen dichtten, nooit daarom samen tot een traditie gemaakt werden. Wat de poëzie van de moderne dichteressen echter bindt, is de microscopische aandacht voor het eigen lief en leed en met name het blootgeven van de “eigen lyrisch ik”. Tuinman doet dat minder openlijk dat bijvoorbeeld Sylvia Hubers, maar desondanks lijkt de lezer bij Vitrine een veel grotere toegang tot de diepere zielenroerselen van de ik-persoon te hebben. De lyrisch ik spreidt zich niet tentoon, maar is in alles present, sterker nog, is het middelpunt van ieder gedicht en datgeen waar alles betrekking en invloed op heeft. Zo sterk, dat het af en toe de neiging oproept psychologiserend te gaan lezen. En dat is jammer, want teveel aandacht voor (feitelijke of fictionele, dat doet er niet toe) zielenroerselen gaat ten koste van de poëzie zelf. Tenzij, tenzij de dichter de eigen zielenroerselen op zo'n hoog niveau weet te zetten dat ze algemeen worden én voor iedereen allerindividueelst: 'De neuroticus ondergaat zijn obsessies; de kunstenaar beheerst en transformeert ze,' aldus Octavio Paz. Dat is, helaas, bij Vitrine nog niet het geval. Soms weten regels waarin de kwetsbaarheid van de hoofdpersoon naar voren komt juist verschrikkelijk op de zenuwen te werken. Andere emoties weet Tuinman juist heel gedoseerd en schrijnend te brengen en dat werkt dan wel weer goed, zoals in een gedicht over een overleden vader: Stempost Die droom waarin je iemand op wilt bellen. Niet die droom. Deze nacht, de zon Na dertien jaar een vaderlijk advies. (p. 31) Het gros van de nieuwe jonge poëzie mag wat betreft de platheid in zowel vorm als inhoud met recht “Sex and the City” poëzie genoemd worden. Tuinmans werk weet dat niveau te ontstijgen, door bijvoorbeeld het spel met interpunctie, waardoor regels op meerdere manieren leesbaar zijn en door die vreemde combinatie van afstand en openheid. Daarmee is Vitrine geen grootse en meeslepende bundel geworden, maar wel één die in ieder geval laat zien dat er ook non-voyeuristische ik-poëzie kan bestaan, met alle op- en aanmerkingen die men dan nog kan hebben en dat, feitelijke of fictionele, allerindividueelste emotie niet noodzakelijkerwijs iets noodlottigs hoeft te zijn. Wat nog mist is de diepgang en, vermoedelijk, het spel. Om wederom Octavio Paz te citeren: “Kunst is spel, onder andere. Maar zonder spel geen kunst.” Het spel met identiteiten en interpretaties, de grondslag ervoor lijkt hier aanwezig te zijn, maar de verdieping moet nog komen. Het begin is er. Milla van der HaveCitaten van Octavio Paz afkomstig uit: Octavio Paz, Het onbekende zelf; Fernando Pessoa; Leiden, 1990. p.12, p.13 |