Spaans-Amerikaanse poëzie,
snuift ge. Ge peinst al aan dichtvormen met onuitsprekelijk namen, een
dwingende verdeling in het aantal lettergrepen per strofe en een nog dwingender
rijmschema (en Herman Brusselmans dan nog zeggen dat poëzie moet rijmelen, die
zot. Poëzie moet niets en rijmelen moet het het minst van al). Ge peinst aan
boeken van duizend pagina's en zinnen die maar door en door gaan. Ge peinst aan
dichters die zichzelve het gebruik van een bepaalde letter uit het alfabet
ontzeggen (de e bijvoorbeeld). Ge peinst aan gedichten met twaalfdubbele bodems
waarvan ge er nog niet één zoudt begrijpen, al kondt ge er honderd jaar in eenzaamheid
over na denken.
Hum ja. Maar weest gerust.
Herademt. Boek der Vragen is
anders. Aardappel-anders. Neruda stort een schier oneindige reeks vragen uit
over zijn lezers, als peuters over de hoofden van hun ouders. Dat is als ze in
de waarom-fase zijn, die peuters. En het moet zijn dat Neruda de waarom-fase
nooit verlaten heeft: in deze bundel stelt hij 314 vragen, verdeeld over 74
gedichten. Waar het ene gedicht ophoudt en het andere gedicht begint lijkt nogal
willekeurig te zijn: de vragen zijn vrijwel niet thematisch gerangschikt.
Slechts enkele gedichten lijken wel enige samenhang te vertonen in de soort
vragen dat gesteld wordt. Bijvoorbeeld gedichten LXXI, pagina's 74
en 75:
LXX
Welke soort van dwangarbeid
verricht Hitler in de hel?
Verft hij daar muren of lijken?
Snuift hij gas uit zijn doden?
Krijgt hij de as te eten
van al die verbrande kinderen?
Of geven ze hem sinds zijn dood
bloed te drinken uit een trechter?
Of rammen ze in zijn mond
uitgerukte gouden tanden?
LXXI
Of leggen ze hem te slapen
op zijn eigen prikkeldraad?
Of tatoeëren ze zijn huid
tot hellelampenkapjes?
Of bijten hem onmeedogend
de zwarte doggen van het vuur?
Of moet hij dag en nacht
de hort op met zijn gevangenen?
Of ligt hij op sterven na dood
voor eeuwig onder de gaskraan?
Maar zo coherent en zo
politiek-woedend als hier, wordt het bijna nergens. Veelal is het een gejaagd
vragen, een vragen om het vragen, een radicaal vragen. De vraag zelve is poëzie
geworden; de vraag is tot kunstvorm verheven. Het is dan ook categorieloos, en
dient niet een concreet waartoe. De lezer kan niet anders dan zich onder te
dompelen in de vragen, en de diverse sferen aan zich voorbij te laten komen:
Kinderlijk, zoals in gedicht II, p. 6: Als ik dood ben en het nog
niet weet / wie vraag ik dan hoe laat het is?; gedicht IV, p. 8: Hoeveel kerken heeft de hemel?, of gedicht IX, p. 13: Is deze zon nog die van
gisteren / of is dit ander vuur van haar vuur?
Filosofisch, zoals in gedicht XXXV, p. 39: Bestaat de dood uit
niet-bestaan / of uit een gevaarlijke massa? (gelijk Julian Cope zich als Queen
Elizabeth op de Elizabeth Vagina-cd
afvraagt of een stilte de afwezigheid van geluid is, of misschien juist een
autonoom geluid op zichzelf); gedicht XXIV,
p. 28: Is 4 voor een ieder 4? / Zijn alle zevens eender?, of gedicht XXVIII, p. 32 : Waarom kunnen de armen
het niet / begrijpen als ze niet meer arm zijn? (wat wel een beetje frommesk
is, maar vervelende filosofie is ook filosofie).
Dichterlijk, zoals in gedicht
III, p. 7: Is er iets treurigers in
de wereld / dan een stilstaande trein in de regen?; gedicht IV, p. 8: Is het waar dat alle hoop / besproeid
moet worden met dauw?, of gedicht V,
p. 9: Waarom plegen bladeren zelfmoord / als ze zich voelen vergelen?
Absurd, zoals in gedicht X, p 14: Wat zullen over honderd jaar /
de Polen vinden van mijn hoed?; gedicht XI,
p. 15: Hoeveel jaren geef jij november?, of gedicht XIV, p. 18: Waarom toch wil de donderdag / maar niet na de vrijdag
komen?
Of humoristisch, zoals in
gedicht XXXII, p. 36: Waarom vinden
altijd in Londen / de congressen der paraplu's plaats?; gedicht XXXIV, p. 38: Met de deugden die ik
vergeten heb / kan ik me een nieuw pak laten maken? of gedicht XL, p. 44: Als vliegen honing maken / beledigen
ze dan de bijen?
Het zal duidelijk zijn dat de
vragen niet tot antwoorden moeten leiden; het gaat eerst en vooral om de
ontvankelijkheid voor de vraag, of liever voor het vragen in het algemeen. De
vragen moeten het bouwwerk van rotsvaste antwoorden in ons leven steen voor
steen afbreken, en dat werkt ontregelend. Wie volwassen is, heeft immers maar
al te vaak de pretentie alle antwoorden te hebben. Neruda ontmaskert die
pretentie en werpt de lezer onverbiddelijk terug in verwondering en soms in
verbijstering.
Dat het daar goed toeven is,
wist Cornelis Verhoeven al. Maar Boek der
Vragen zal geen spek voor eenieders bek zijn. De liefhebber van
traditionele poëzie zal misschien al te veel moeten opofferen bij het lezen van
deze bundel. Er staan geen grootse gedichten in deze bundel, die je met
gebroken stem bij het haardvuur kunt voordragen aan je geliefde. Er is ook geen
hermetische ontoegankelijkheid bij in Boek
der Vragen en zeker geen nonsensikaal dadaïsme. Boek der Vragen is onklasseerbaar, ontregelt en stelt een hele hoop
vervelende vragen waarop geen antwoord is. Moet het daarom maar kinderpoëzie
heten; een genre waar deze bundel nogal eens toe gerekend schijnt te worden?
Hm. Ik denk aan die keer dat
ik Alle mensen houden van geld van
Daniil Charms in bestelling wilde doen bij een grote boekhandel hier ter stede.
‘Dan moet u bij de kinderboekenafdeling zijn,’ vertelde de bebrilde, kortharige
mevrouw van de informatiebalie mij, ‘want dat is namelijk een kinderboek.’ ‘Dat
kan niet kloppen,’ zei ik, ‘Alle mensen
houden van geld is beslist geen kinderboek.’ Maar de mevrouw was
onvermurwbaar. ‘Dan kent u de kinderboeken van vandaag de dag niet,’ zei ze
nog. Ach ja. Er staan immers koddige plaatjes in Alle mensen van geld en Daniil Charms moest tijdens zijn leven
onder het Stalinregime rondkomen van het schrijven van kinderversjes; zijn
'echte' werk was net een beetje te subversief voor die dagen. Dus laat het dan
maar een kinderboek zijn. Als die bebrilde, kortharige mevrouw daar gelukkig
van wordt.
En als hetzelfde soort
bebrilde, kortharige mevrouwen er gelukkig van wordt Boek der Vragen tot de kinderpoëzie te rekenen, laat ze dan ook hun
gang maar gaan. De bundel stelt evenveel vragen als kinderen kunnen doen, en
laat je in een kinderlijk soort verwondering achter. Misschien moet je wel een
heel klein beetje kind zijn om iemand als Charms te waarderen, of Boek der Vragen met plezier te kunnen
lezen.
Ik denk ook aan Gust Gils.
Hij schreef ooit een verhaal waarin hij het telefoonnummer van de wereld kwijtraakte.
De gedachte dat de wereld een telefoonnummer heeft, en dus ook een telefoon, en
een dressoir om de telefoon op te zetten, zal ook aan menig volwassene niet
besteed zijn. Het past niet in de volwassen, vastgeroeste ideeënwereld. De
volwassene neemt op zekere dag het besluit om de rest van zijn leven de wereld
te blijven zien, zoals hij hem nu ziet. Vanaf dat moment is de volwassene pas
waarlijk volwassen en vanaf dat moment regeren normativiteit en intolerantie.
Vragen worden niet meer gesteld. Pasklare antwoorden worden gegeven, kortaf en
zonder enige fantasie.
Al diegenen wier hersenen nog
een jeugdige souplesse bezitten: lees Boek
der Vragen. Weest geamuseerd, geschokt, verpletterd, verwonderd,
verbijsterd. Weest weer kind. Lees, léés (in plaats van altijd maar gelezen te
hebben). En bel daarna de wereld eens op. Die zou Boek der Vragen prachtig vinden, weet je. De wereld zit nog midden
in zijn kindertijd. Morgen gaan we samen belletje trekken. Op de maan.
Tim Donker