Verbeelding vs. rationaliteit |
Wat gebeurt er als je 50 schrijvers, journalisten en
wetenschappers vraagt een uniek voorwerp in het Rijksmuseum te beschrijven?
Dan krijg je 50 unieke verhalen. Met de term ‘historische sensatie’, die in 1920 werd bedacht door historicus Johan Huizinga, wordt een gewaarwording bedoeld die vergeleken kan worden met esthetisch genot. Alleen geeft de historische sensatie naast een schoonheidservaring ook een gevoel van direct contact met het verleden. Enige voorkennis van die geschiedenis is volgens samenstellers Bert Natter en Kees Zandvliet wel noodzakelijk. Maar Jan Blokker voegt daaraan toe: ‘kennis van zaken en het talent om paf te staan.’ Opvallend is dat er in deze bundel een duidelijke tweedeling in aanpak is te zien. Enerzijds zijn er de wetenschappelijke types (met kennis van zaken), die vooral de feitenkennis aanhouden. Voorbeeld hiervan is directeur van het NIOD Hans Blom die zegt: ‘Zo is de romantisch-nationale droom van mijn jeugd vervlogen en heeft plaatsgemaakt voor een objectiverende wetenschappelijke benadering van het verleden. Dat is bevredigend, want dromerij leidt meestal niet tot veel goeds en het streven naar waarheid is een van de grondslagen van de westerse beschaving en dus van onze samenleving.’ Anderzijds zijn er de literaire types (met het talent om paf
te staan) die de eigen verbeelding laten spreken. Mijn voorkeur gaat uit naar
de tweede groep, die soms geheel afwijkt van het voorwerp, via omwegen langs
jeugdherinneringen en fantasie uiteindelijk dan toch weer uitkomt bij het
object. Deze mensen voegen een nieuw verhaal toe, maken dat je je als lezer
persoonlijk betrokken voelt bij een voorwerp. Ze geven je niet alleen een
inzicht in waarom de auteur wel of niet een historische sensatie heeft bij het
voorwerp, maar laten je ook zelf een sensatie voelen bij het voorwerp én het
verhaal, iets wat de nuchtere feiten gewoonweg niet doen. Doordat de teksten vaak niet langer zijn dan een paar pagina’s, wordt de auteur gedwongen om in een paar zinnen een beeld, een sensatie op te roepen. Strooit hij te veel met feiten, dan wordt het beeld naar de achtergrond gedrukt en blijft een saaie geschiedenisles over. Natuurlijk heeft de een zijn onderwerp meer mee dan de ander. Atte Jongstra mag schrijven over het portret van de filosoof Adriaan van Beverland, die een boek schreef waarin hij beweerde dat de erfzonde niet meer was dan de seksuele prikkel die in ieder mens huist, Xandra Schutte over de tragische liefdesgeschiedenis van Catherina Cornelia Geertruida van Braam Houckgeest, wiens man steeds naar de Oost vertrok en uiteindelijk nooit meer terugkeerde en Kees van Kooten over de Daf met ‘het pientere pookje’. Maar wat doe je met een stijf timpaan, een zilveren troffel en de standaardkilo? Precies; het is aan de auteur om dit invoelbaar te maken. En dat doe je niet door middel van een catalogusbeschrijving: ‘Holland, 1798, geelkoper, 9x6 cm.’ De indeling van het boek is overigens erg overzichtelijk;
bij ieder stuk tekst zijn de voorwerpen groot en in kleur afgedrukt, met
daarnaast nog enkele feiten van de hand van de samenstellers. Het geheel ziet
er voor het oog zogezegd ‘lekker’ uit. Het enige wat ik miste was een ‘wie is
wie’, want niet iedere auteur deed bij mij meteen een belletje rinkelen. |