Celluloid-suckers |
Cinema Paradiso van Guiseppe Tornatore en The Purple Rose of Cairo van Woody Allen. Twee films over de liefde voor films en bioscopen. In deze films gaan bezoekers compleet op in hetgeen zij bekijken. De films spelen beide in de dagen dat de tv nog niet was gearriveerd en de sterren enkel nog op het witte doek tot leven kwamen. De twee films hebben er sinds deze week hun Chinese equivalent bij: Electric Shadows. De openingsscène: waterflessenbezorger Xiaobing fietst door het hedendaagse Beijing en er klinkt Amerikaanse filmmuziek. Hij doet twintig ritten per dag, maar kent niemand zo goed als de personages in de films waarvan hij er het liefst vier op een rij bekijkt in de bioscoop. Wegdromend rijdt hij tegen een stapel bakstenen op, waarop een jonge vrouw hem met een baksteen op z’n kop slaat. Als zij vervolgens wordt verhoord door de politie, gaat hij haar vissen water geven. Bij haar thuis, in een kamer vol filmhistorie, leest hij haar dagboek en keert zo twintig jaar terug, naar de jaren zeventig in een fabrieksstadje buiten Beijing. Het verhaal in de raamvertelling gaat over haar moeder.
Een vrouw die intens geniet van de openluchtbioscoop in haar stad. Ze is een alleenstaande
moeder, wat haar een buitenbeentje maakt in de kleine maatschappij, waarin
alles wat afwijkt van het Rode Boekje fout is. Ze wil zangeres worden maar is
stadsomroeper. Gelukkig kan ze al haar fantasieën kwijt in de oude films. Dat Electric Shadows geen Cinema Paradiso is, komt door twee punten. Ten eerste is het gedeelte waarin de kinderen zes zijn en allerlei avonturen in het rode China meemaken te lang en vooral te sentimenteel. Ten tweede is Cinema Paradiso simpelweg een iets te goede film om te evenaren. Ondanks deze punten is Electric Shadows een zeer mooie film over de liefde voor film. Het acteerwerk (ook van de kinderen) is in orde, de beelden zijn schitterend en het gevoel dat de film je geeft, heeft alles te maken met ratelende projectoren, sterren, dromen, schuldgevoel en liefde. Oscar Krieger |