Het aantreden vorige maand van Mariss Jansons als de nieuwe (zesde in successie) chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest kàn gewoonweg niemand zijn ontgaan.
De goede man kon in de afgelopen maand geen stap buiten en binnen het Amsterdamse Concertgebouw doen, of er was wel een camera + microfoon in de buurt.
‘Het Orkest’ had de introductie van zijn nieuwe chef bewust flink aangezet richting media. Niet alleen om daardoor zichzelf even flink ‘in de markt’ te zetten, maar vermoedelijk ook om mogelijk voortsudderende herinneringen aan de vorige chef-dirigent, de Italiaanse Maëstro Riccardo Chailly, in een klap flink te relativeren.
Chailly komt de eer toe dat hij het Amsterdamse orkest – met zijn sterke, vanuit de geschiedenis ontstane pre-occupatie voor ‘zware’ Duitse en Oostenrijkse meesters als Anton Bruckner, Gustav Mahler en Richard Strauss – op minstens drie punten heeft ‘geüpdate’.
Ten eerst wat betreft de eigentijdse/20ste eeuwse muziek, ten tweede wat betreft het Grote Romantische Operarepertoire (Verdi met name) en ten derde wat betreft ensemblevirtuositeit en dan met name wat betreft ritmiek. Niet-zelden hoorde ik in het verleden – vóór Chailly dus – met gekromde tenen uitvoeringen door het Amsterdamse orkest aan van ritmisch-virtuoze muziekstukken van grootmeesters als Bartók en Stravinsky.
Onder Chailly veranderde dit alles en menigmaal leverde het orkest daarin briljante prestaties, wat groeiende kritiek op de Maëstro niet deed verstommen, integendeel zelfs. De relatie tussen het buitengewoon assertieve orkest – met een groepscultuur dat een rare mengeling vertoont van superieur zelfbewustzijn en Hollands-handig polderen – en Chailly bekoelde in de afgelopen jaren meer-en-meer. En toen Chailly enkele jaren geleden de wens te kennen had gegeven om op te stappen, gingen er stille zuchten van verlichting door menig orkestrij. Niet omdat Maëstro slecht was, maar omdat het orkest toch vooral met zijn ‘core-business’ (zie boven) van doen wilde gaan hebben.
De Lets-Russische dirigent Maris Janssons – die al in 1988 zijn debuut als gastdirigent had gemaakt – was dan ook van meetaf aan de favoriet voor de Amsterdammers.
En terecht. Want wat Jansons aanpakt met welk orkest dan ook, dat verandert geheid in goud.
Vooral wat betreft het Grote Repertoire dus, waartoe het werk van Bruckner, Mahler en Strauss behoren.
Op het nieuwe eigen label van het orkest – ‘RCO Live’ – is een CD uitgekomen met daarop een live-registratie van de uitvoering op 6 juni 2003 door (toen nog gastdirigent) Jansons en zijn (latere) ‘vaste orkest’ van Antonin Dvorak’s negende symfonie, bijgenaamd ‘Uit de Nieuwe Wereld’. De Tsjechische componist vertoefde eind-19de eeuw een poos in New York waar hij ‘voorbeeldachtige’ verbindingen probeerde te leggen tussen de aloude, patente Europese klassieke muziek van zijn tijd, waarin hij diep geworteld was, en de toen nog volstrekt onbestemde ‘eigen’ Amerikaanse klassieke muziek, waarvoor voornamelijk folkmusic als basis diende. Pas met Charles Ives, Aaron Copland en Leonard Bernstein (componist van The West Side Story) lukte dat pas ten volle. Maar Dvorak legde o.a. met zijn negende ‘Uit de Nieuwe Wereld’- symfonie de basis van een typisch-Amerikaanse symfonische stijl.
Vanuit muziekhistorisch oogpunt is dit zonder meer een aardig gebaar dat Jansons’ CDintroductie als nieuwe orkestchef in Amsterdam met Dvorak’s negende op de proppen komt. De beschermeling ooit van Johannes Brahms en een van de grote romantische meesters van de klassieke muziek, stierf namelijk precies honderd jaar geleden.
Het voordeel van live-registraties op de plaat is dat het allemaal ‘echter’ klinkt dan wanneer het zogenaamde studio-opnamen betreft. De spanning van het moment, maar ook mogelijke risico’s van het hier en daar uit de bocht vliegen van een instrumentalist (vals muzieknootjes:’t blijft immers mensenwerk) maakt dit in principe altijd bijzonder. En ook goedkoper, want studio-opnamen met aparte zaalreserveringen en dito diensten van orkestenleden en dirigent, kunnen al gauw flink in de papieren gaan lopen.
Welnu, van kleine onvolkomenheden is bij deze concertregistratie geen sprake. Het Koninklijk Concertgebouworkest is niet voor niets de Rolls-Royce onder de wereldorkesten.
Aangezien volgend jaar de Nederlands-Duitse componist Julius Röntgen – ook protégé geweest van Johannes Brahms – 150 jaar geleden geboren werd, zien wij er met reikhalzend verlangen naar uit òf Jansons, en zo ja hóe, hij met de fabelachtig-mooie muziek van deze merkwaardigerwijs onderbelichte internationale grootheid van de laat-romantische symfonische muziek uit de voeten komt. Of is hij de zoveelste buitenlandse chefdirigent voor een Nederlands orkest die de klassieke muziek van dit land maar laat voor wat het is?
Zou gewoon erg jammer zijn.
Rob van der Hilst