print deze recensie

Drie debutanten



Auteur: Dimitri Casteleyn
Titel: Omgekeerd
ISBN: 90-5655-132-9
Uitgeverij: Poëziecentrum Gent

Auteur: Peter de Groot
Titel: een nieuwe god / de nieuwe regels
ISBN: 90-7748-715-8
Uitgeverij: Kleine Uil

Auteur: Rense Sinkgraven
Titel: Bombloesem
ISBN: 90-7748-717-4
Uitgeverij: Kleine Uil

Datum bespreking: 22-03-2005
 

Of ik geïnteresseerd ben in het debuut van dichter X of Y. Deze vraag belandt met enige regelmaat in mijn mailbox en mijn antwoord is altijd ja. Ik wil wel alles lezen dat er aan dichtbundels gemaakt wordt. Maar omdat dat wel wat veel is, bespreek ik in dit stuk drie recente debuten.

Geen van allen verschenen bij een ‘grote’ uitgeverij, en ik betrap mezelf erop dat de bundels om te beginnen de net echt-indruk moeten zien weg te nemen. Want waarom verschijnen deze bundels bij respectievelijk Poëziecentrum Gent (die met een reeks debuten, waarvan dit het eerste is, het 25-jarig jubileum viert) en het Groningse Kleine Uil, en niet bij de gerenommeerde grote broers in Amsterdam? Zien deze grote jongens belangrijke talenten over het hoofd? Hebben de dichters geprobeerd bij Contact of De Bezige Bij gepubliceerd te worden, en hebben ze zich bij gebrek aan succes tot een meer obscure uitgeverij gewend? Of bewegen deze dichters zich in een ander circuit, is het juist hun doel ‘low profile’ publiceren? Het zijn vragen die me eindeloos fascineren, maar die voor de beoordeling van het werk natuurlijk niet ter zake doen.


Dimitri Casteleyn – Omgekeerd

Omgekeerd

Het gevaar van flapteksten is dat je geneigd bent ze te geloven. Op de achterkant van Omgekeerd van Dimitri Casteleyn (1966) staat er een van de bekende Vlaamse criticus Benno Barnard. Als iemand van dit kaliber schrijft: “Een debutant die een dichtregel als ‘Op Golden Gate Bridge zag ik een tegenvoeter bidden’ voortbrengt, is duidelijk geen beginneling meer”, lees je zo’n regel toch anders. Maar na het gedicht ‘Brug’, waar dit de openingsregel van is, meerdere malen te hebben gelezen, zou ik Barnard om opheldering willen vragen. Wat is er zo fraai aan deze regel? Het ontleent de beeldende kracht vooral aan de naam van de brug, daar doet de vondst van de biddende tegenvoeter niet veel aan af. Het gedicht bestaat verder uit taferelen op de brug, verwarde overwegingen (‘bij het ongekende gekomen klampen we vast, aan de onzen / aan mekaar’) om in de laatste strofe vanuit het perspectief van de brug verder te gaan:

Kom binnen, rij over mij, kruis mekaar
jullie moeten allen op dezelfde weg, de brug over,
dezelfde weg op, waar komt u vandaan
oh, ik zie het, en dit is waar u heen wil, zo zo.

(‘Brug’ p. 12)

Afgezien van de laatste anderhalve regel, die in de humoristische toon gunstig afwijkt van de rest van het gedicht, gebeurt er weinig dat de moeite waard is.

We laten dus de aanprijzing van Barnard voor wat ze is en bekijken de bundel. Casteleyn observeert het dagelijkse leven en filosofeert daarover. Af en toe formuleert hij raak (‘een groep ganzen vliegt langs / enkel de voorste weet niet waarheen’), om dat direct daarna weer verder uit te leggen en daardoor teniet te doen: ‘Hij wordt voortgestuwd / de richting komt vanzelf.’ Andere gedichten bezwijken onder een overmaat aan pathos, zoals het gedicht ‘Wat moet ik’, waarvan ik enkel de eerste vier regels citeer:

Wat moet ik als de vaders om mij heen verdwijnen.
de moeders

Wat moet ik als ik samen met mijn broers en zussen,
met mijn vrienden kerken in- en uitloop, kerkhoven ontdek

(‘Wat moet ik’, p. 34)

De uitgave van Omgekeerd is een sympathiek initiatief. Helaas is de dichtbundel middelmatig. Ondanks de met zorg geformuleerde regels gaan de gedichten dikwijls gebogen onder een overmaat aan grote woorden. Lieve, wat al te brave gedichten, die maar zelden weten te prikkelen.


Peter de Groot – een nieuwe god / de nieuwe regels

een nieuwe god / de nieuwe regels

Peter de Groot (1973) is hoofdredacteur van Krakatau (volgens de achterflap “een tijdschrift tegen alles, omdat niets beter is”) en luistert naar de bijnaam Peter de Selfkiller. De dichter kijkt ons vanaf diezelfde achterflap, en de beide titelpagina’s, aan met een blik die doet denken aan een wolf die zojuist uit zijn middagslaapje is gehaald, iemand waarvan je kunt vermoeden dat hij je duidelijk wil maken dat je beter dood kunt zijn:

het is
het beste
voor ons allen
als we collectief
dood zouden vallen

(‘maatschappelijke problemen’, p. 34)


 

Deze levenshouding heeft zijn weerslag op de gedichten: eendimensionale regels die hun charme moeten ontlenen aan de cynische zienswijze en puberale grappen. Leest als een trein maar waarom zou je. De Groot is een bleke variant op Jules Deelder, met grappen die op zijn best een flauwe glimlach teweegbrengen, maar vaker zelfs dat niet:

ik produceer
misschien meer
zaad dan liefde
maar van het één
komt het ander

als jij maar
je fantasie
gebruikt

(‘een reden waarom jij met mij mee moet’, p. 20)

Het tweede gedeelte van de bundel is gevuld met aforismen. Hier willen de mondhoeken al wat meer omhoog: ‘Integratie: helaas pita kaas’, ‘Een scherpe opmerking kan bot klinken’, maar ook deze schrijfsels roepen bij mij voornamelijk voorstellingen op aan de vriendenkring van de dichter, die de aforismen tijdens het blowen machtig diep gevonden zullen hebben. En zie eens waar dat toe leidt. De uitgave van deze bundel is dan ook alleen voor deze vriendenkring interessant.


Rense Sinkgraven – Bombloesem

Bombloesem

Rense Sinkgraven (1965) schreef een sterk aan het werk van De Groot verwante bundel: Bombloesem. Sinkgraven bezingt zijn helden Friedrich Nietzsche, Herman Brood en Charles Bukowski, waarmee hij aardig aangeeft wat voor vlees we in de kuip hebben: een iets meer intellectuele zielsverwant van De Groot. Subtiel is het allemaal niet, zo merken we al in het openingsgedicht, dat tegelijk het titelgedicht is:

Uitbottende bom
op fruitschaal
aarderond.
Lief en aaibaar
lig je hier
inktzwarte schil
oogappel
bommetje boem.

(‘Bombloesem’, p. 9)

Maar Sinkgravens nuchtere gevoel voor humor zorgt voor een aantal leukere regels:

Na jaren
verslaafd te zijn geweest
was hij afgekickt
en keerde
terug naar huis.
Vader zag hem
en riep:
Moeder kijk eens
wie daar aan komt,
onze Rinus.
Dan heb ik vijf aardappels
te weinig geschild,
antwoordde zij.

(‘Verloren zoon in Groningen, p. 26)

Je kunt je afvragen wat van deze regels poëzie maakt en ik ben bang dat ik het antwoord daarop schuldig moet blijven. De regels breken willekeurig af, het taalgebruik verschilt niet van de dagelijkse situatie en de inhoud is van een grappigheid zoals Youp van ’t Hek er vijf per minuut produceert. Dat neemt niet weg dat de bundel, door de recht voor z’n raap geformuleerde regels en de humor van de dichter bij vlagen amuseert.

Het poëtische klimaat is gebaat bij een levendige ‘underground’, en in die zin juich ik de uitgave van de hier besproken bundels van harte toe. Wellicht hoort het erbij dat de kwaliteit van de poëzie dikwijls nog te wensen overlaat. Een van de motto’s van Omgekeerd is een uitspraak van Rilke: “Want gedichten zijn niet zoals de mensen denken gevoelens, die heb je vroeg genoeg. Het zijn ervaringen.” Een wijze raad.

Edwin Fagel
 
Niets van deze pagina's mag worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur.
copyright © de Recensent 2000-2004