Enthousiasmerende fantast
|
Twee dikbuik leren jacks hangen over een vitrine vol vlinders. Opgedirkte dames racen met catalogus en bril in de hand door Büchs inboedel. Een jongetje vraagt aan zijn vader wanneer ze weer gaan, tot hij gebiologeerd raakt door de hangende globe. En niet geheel onterecht; het betreft een 19e eeuwse Duitse globe met een afmeting van ca. 80 cm. Met zijn geschatte waarde tussen de 12 en de 15 duizend euro is dat net iets boven mijn budget. Evenals de broodjes bij Sotheby’s overigens. Ik neem plaats in een Chesterfield fauteuil en pak één van de weinig overgebleven boeken uit een Mahogany-stijl boekenkastje van ca. 1900. Ik sla het boekje open en hoor gezoem boven mijn hoofd; een camera volgt mijn handelen. Als ik nu eens naar dat opzetwandje loop met die door Jagger gesigneerde Warhol-print, dan val ik buiten het zicht van de beveiligingscamera’s. Maar wat moet ik in godsnaam met de gemeente-uitgave De geschiedenis van Laren in woord en beeld? Büchs inboedel bestaat vooral uit snuisterijen, maar zijn meubels zijn oogstrelend en die kasten vol rock ’n roll-cd’s lonken. Maar de hordes mensen verpesten de kluizenaars-sfeer die bij deze spullen hoort. Te veel frisse wind blaast de geest uit de fles. Büch is verdwenen. Dan maar de stad in. Vanaf de Utrechtse straat schiet ik de Keizersgracht op. Langs de drie panden waar Boudewijn Büch van 1979 tot 2002 woonde. Kijk, daar gaat hij met een plastic tasje aan zijn stuur. Of nee, daar staat hij, met een stapel boeken tussen kin en linkerarm, met zijn rechter opent hij de deur. Maar geen hond te bekennen bij de huisnummers 642-644, 149 of 40. Büch is de stad uit. Op reis, om maar romantisch door te slaan. Uiteraard net voor de veiling, zijn de eerste serieus bedoelde boeken over de dichter/verzamelaar/tv-maker verschenen. Frans Mouws schreef Weg uit Wassenaar, Een tocht door het leven van Boudewijn Büch en Rudie Kagie Boudewijn Büch, Verslag van een mystificatie. In beide boeken vertellen oude vrienden over de twee jaar geleden overleden schrijver, in beide boeken staan onthullingen en in beide boeken komt zodoende een nieuwe Büch naar voren. Zowel Mouws als Kagie pakken uit over de ‘kleine blonde’ die geen zoon van Büch blijkt en al helemaal niet dood. De aparte hoofdstukken hebben al hun voorpublicaties gehad in Nieuwe Revu en Vrij Nederland. Het meest schrijnende aan deze feiten is, dat Büch zichzelf telkens met verzinsels in het nauw drijft, waarna hij breekt met zijn vrienden. Naast de verhalen rondom de niet-gestorven zoon, behandelen de boeken ook kleine leugens over zijn vermeende Poolse, Italiaanse of zelfs Joodse afkomst en zijn niet-bestaande driedubbele doctorandustitels. Beide schrijvers graven niet zo diep in de psychologische achtergronden van Büchs gedrag. Misschien is dat meer te verwachten van een boek van Büchs therapeuten of zijn eigen geheime dagboeken, als die ooit worden gepubliceerd. Frans Mouws is van huis uit geen schrijver. Dat dit goed te merken is, ligt in feite aan zijn redacteuren. Die hadden best in de vele herhalingen of in zijn vertelstukjes kunnen schrappen. Mouws vertelt uit ten treuren hoe hij aan zijn bronnen komt en zelfs hoe hij er op de motor heenrijdt. Maar waar deze stijl bij Büch interessant was omdat het nou eenmaal Büch was die een archief instapt, ben ik totaal niet geïnteresseerd hoeveel moeite Mouws moet doen om aan zijn gesprekspartners te komen. Tot slot lijkt het haast alsof zijn Weg uit Wassenaar nog maar het eerste deel is. Over de periode 1979-2002 wordt erg weinig verteld. Beide auteurs pleiten zich bij voorbaat van meer kritiek vrij. Wel erg nadrukkelijk mogen de boeken geen biografieën heten. Zeer terecht natuurlijk, want beide boeken zijn daarvoor te weinig diepgravend. Maar zowel Kagie als Mouws scheiden de feiten van de fictie, waardoor een behoorlijke eerste indruk van de persoon Büch ontstaat. En vooral de kennismaking met de jonge levendige Boudewijn is een aangename. |