Op weg naar het einde |
Een bekend gezegde luidt: ‘Ouderdom komt met gebreken’. Voor velen is dat nogal een understatement. Gebreken, dat houdt voor hen in dat je lichaam niet meer functioneert zoals zou moeten om een normaal bestaan te hebben. Je kunt je niet meer zelfstandig wassen, niet meer zelf naar de wc en voor elk wissewasje ben je afhankelijk van de goedwillende omgeving. En dat is niet alles. Je hersenen werken niet goed meer: je krijgt waanbeelden en verliest grote delen van je geheugen. Je verhuist noodgedwongen naar een verzorgingstehuis. Daar leef je nog enkele jaren door – hoewel, leven, feitelijk doe je niet veel meer dan wachten op het moment dat je daadwerkelijk doodgaat. Voor hen is het verzorgingstehuis het voorportaal van de dood. Hoe ziet het leven er daar uit? Hoe is het voor de familieleden om je ouder of grootouder steeds verder achteruit te zien gaan? Wat drijft de mensen die zich drie slagen in de rondte werken om voor mensen te zorgen die nog maar weinig notie van hun omgeving hebben en die in geen geval meer beter worden? Pieke Stuvel maakte een boek over het dagelijkse leven op de vijfde verdieping van verzorgingstehuis Oldenhove in Haarlem, waar dementerende bejaarden worden verzorgd: De vijfde verdieping. Haar dochter Liza de Rijk voorzag het boek van sprekende, en daardoor ontroerende foto’s. Het onderwerp is nogal in trek. Eerder dit jaar verscheen ook In de wachtkamer van de dood van Anne-Mei The, een boek dat het niveau van de zorg in de Nederlandse verpleeghuizen aan de kaak stelt. The ging twee jaar in een verpleeghuis werken om te onderzoeken hoe het met de kwaliteit van de zorg gesteld was, en schrok zich naar eigen zeggen wezenloos. Zij noemde haar boek tijdens interviews ‘een knietje in het kruis van de Nederlandse samenleving’. Alleen al de cijfers van het beschikbare geld voor dementerende bejaarden illustreren waarom dat nodig is: een dementerende patiënt mag 170 euro per dag kosten. Ter vergelijking: voor een ziekenhuispatiënt wordt per dag 800 euro uitgetrokken, voor een gevangene 190 euro per dag. Zo bezien is een knietje nog een heel ingetogen manier om de Nederlandse samenleving wakker te schudden. De vijfde verdieping roept minder discussie op. De insteek van het boek is dan ook totaal anders. Stuvel loopt dagelijks op de vijfde verdieping rond omdat haar moeder daar is opgenomen. Haar blik is dan ook die van een betrokken buitenstaander. Haar boek dient geen hoger doel dan te laten zien wat het leven op een afgesloten afdeling van een verzorgingstehuis inhoudt. Het geheel is opgebouwd uit een groot aantal korte hoofdstukjes met korte, zakelijke titels. De onopgesmukte teksten leveren het overtuigende bewijs dat je indringende teksten kunt maken, enkel door te noteren wat er feitelijk gebeurt. Stuvel laat vrijwel iedereen die betrokken is bij de dagelijkse gang van zaken van het verzorgingstehuis aan het woord. Ook wordt een groot aantal bewoners van het tehuis beschreven en aan het woord gelaten. In het begin van het boek werkt de hoeveelheid namen en personen overdonderend, maar naarmate men verder leest in de notities, worden de bewoners en verzorgers met hun eigenheden en eigenaardigheden vertrouwd. Meneer de Vreeze, die liever op zijn kamer zit met de deur open dan op de huiskamer van de afdeling; mevrouw Poldermans die door haar man (die ze nauwelijks meer herkent) wordt verzorgd, en die haar bezoek voortdurend iets te drinken aanbiedt; mevrouw Boswinkel die telkens verbijsterd is als ze hoort hoe lang ze al in het verzorgingstehuis woont. ‘Dag, mevrouw
Boswinkel.’ (‘Het ontbijt’, p. 30) De moeder van Stuvel, die de koosnaam Boemel heeft, woont al vijf jaar op de afdeling. Ze kan haar bed niet meer uit komen en ook haar spraakvermogen neemt steeds verder af. Stuvel bezoekt haar dagelijks om muziek voor haar te draaien, of de gedichten van J.C. van Schagen voor te lezen. Uit de teksten spreekt vooral mededogen met de bewoners, en bewondering voor de verzorgers. Al deze teksten samen leveren een zeer persoonlijk relaas op, met een groot aantal indringende beschrijvingen. Deze zijn dikwijls tegelijk aandoenlijk en tragisch. Hoe de bewoners bijvoorbeeld opleven als hun weer een stukje uit hun verleden invalt (het toverwoord om mevrouw Boswinkel wat op te vrolijken is bijvoorbeeld ‘Groningen’); hoe sommigen verontwaardigd vechten om uit bed of uit de rolstoel te mogen (wat helemaal niet kan); hoe de bewoners naar het ouderlijk huis terug willen. Stuvel beschrijft ook een heleboel grappige en vrolijke situaties, maar het algemene beeld blijft toch dat van oude, afhankelijke mensen zonder enig houvast, in een volstrekt hopeloze situatie. Hoe moeilijk het is om een dementerende bejaarde als volwaardig gesprekspartner te blijven zien, illustreert Stuvel met de nodige zelfkritiek: Ik vroeg aan Mignon
hoe het met mevrouw De Jonge ging. Mignon – een vrouw van weinig woorden –
knikte met haar hoofd in mevrouw De Jonges richting en zei: ‘Kijk, ze straalt.’ (‘Ingewikkeld’, p. 196) De gezondheidszorg kampt met een groot aantal immense problemen. De vijfde verdieping stelt ze zijdelings aan de orde. Het tekort aan goed opgeleid personeel is een van die problemen. Het gebrek aan interesse van de samenleving een ander. Het personeel dat ondanks de omstandigheden (onderbezetting, budgettaire beperkingen, bestuurlijke wanorde en de enorme belasting die de zorg voor dementerende bejaarden zowel fysiek als mentaal betekent) vol overtuiging en toewijding de zorg voor de dementerende bejaarden ter hand neemt, verdient dan ook het grootst mogelijke respect. Zij zorgen ervoor dat de mensen ondanks hun deplorabele toestand niet mensonwaardig hoeven te sterven. De vijfde verdieping maakt dat duidelijk, en dat is de grote verdienste van dit boek. Edwin Fagel |