Een dichter uit 1974 is dan misschien niet piepjong meer, maar het valt toch niet te verwachten dat die nu al een dikke verzamelbundel uitbrengt met een overzicht van zijn dichtwerk. Of nog krasser: een dikke bundel waarin slechts een keuze bij elkaar is gebracht, een overzicht van ongeveer de helft van het oeuvre.
We kunnen gerust stellen dat Tsead Bruinja (geboren in 1974) een zeer productieve dichter is. Hij bracht tussen 2000 en 2007 vier Friestalige bundels uit en drie Nederlandstalige – wat dus neerkomt op een bundel per jaar. Je vraagt je af hoe een uitgever de uitgave van het Verzameld werk van deze dichter gaat aanpakken, als dat bijvoorbeeld ter gelegenheid van diens 80ste verjaardag moet gaan verschijnen. Dit jaar verscheen bij uitgeverij Cossee De geboorte van het zwarte paard, en deze recensie is alweer bijna achterhaald omdat de vijfde Friestalige bundel alweer op komst is.
De Nederlandse poëzielezer is niet erg gewend aan het lezen van, en luisteren naar, gedichten in het Fries - ondanks alle inspanningen en initiatieven van Friese dichters ter promotie van hun taal en werk. Omdat Bruinja in beide talen schrijft, vervult hij al sinds enige tijd (zeg: sinds de publicatie van zijn Nederlandstalige debuut in 2003) de brugfunctie tussen Nederland en Friesland. De uitgave van deze tweetalige bloemlezing is hier een goed voorbeeld van. Bruinja vertaalde zijn gedichten, op enkele uitzonderingen na, eigenhandig.
Wie Bruinja wel eens in het Fries heeft horen voorlezen, weet dat hij behendig de hardheid van die taal met de zangerigheid ervan weet te combineren. Het is de taal van het platteland (op de bundel treffend geïllustreerd met een landschappelijke foto waar de uitgeverij het patent op lijkt te hebben). De taal waar met blote knuisten de knollen mee uit de grond worden getrokken. De taal waarmee hartgrondig op de grond wordt gespuwd. Maar ook de taal waarmee een pasgeboren baby in veel te grote armen wordt gewiegd. Tederheid in het Fries, althans in de gedichten van Tsead Bruinja, heeft nog altijd iets stoers, iets onbehouwens, iets onbeholpens. Maar wekt juist daardoor de indruk oprecht te zijn.
De eerste afdelingen van de bundel verhalen van een jeugd in Friesland, die wordt overheerst door het overlijden van de moeder. Bruinja schetst deze jeugd in enkele rake beelden en observaties. Met name de beschrijvingen van de ziekte van de moeder lijken aan de werkelijkheid ontleent en zijn daardoor grof-direct, wat ze aangrijpend maakt. Maar gek genoeg overtuigt Bruinja in het gedicht waarin hij zijn verbeelding over dit onderwerp de volle vrijheid geeft nog het meest. Het Fries is niet mijn taal dus ik citeer het gedicht in het Nederlands. Wat eigenlijk jammer is, want het knarsende, korrelige, zompige van het Fries gaat in de vertalingen goeddeels verloren. Enfin, het gedicht gaat als volgt:
de paarden
soms voelde ze zich niet goed op haar plaats dan zei ze
dat haar ziel niet in de metallic ford escort mee kon komen
en dat hij haar op een wit paard achterna kwam
van op visite in lutjebroek
nooit was zij verder gegaan dan in haar verbeelding
waar de danser haar een lapdance gaf op de rode
pluchen bekleding achter in een goedkope bar
waar ze haar ziel in tweeën spleet en later deelde
door drie om te overleven dankbaar voor slaap
en o zo dankbaar voor morfine zakte ze langzaam weg
haar vast houden was verleden tijd en in de magere slaap
die haar coma was kwamen voor het laatst alle zielen
te paard in haar thuis om voor het eerst voor haar uit
op een onmogelijke hemel af te gaan
(p. 23)
Copyright, foto: Hilde Brandsma
Mooi aan deze bundel is dat zij de ontwikkeling van de dichter duidelijk laat zien. In de latere gedichten laat Bruinja namelijk het thema van ouders en grootouders los en met zijn thematiek worden ook zijn vormen veelzijdiger, en zijn gebruik van de taal. Bruinja etaleert in deze bundel eens te meer zijn vermogen romantische gedichten te schrijven zonder sentimenteel te worden, humoristische gedichten zonder melig te worden, melancholische gedichten zonder drakerig te worden. In deze bundel is het talent van Bruinja duidelijk zichtbaar en komt hij uit de hoek met mooie regels als:
de goede aarde die zich omdraait naar de zon
en de nacht die zich terugtrekt uit haar takken
(Uit: ‘Meisje onder de appelboom’, p. 135)
Ook is duidelijk te zien dat Bruinja in deze fase van zijn dichterschap vaak nog scherpte miste. Het gedicht ‘Zon op de bunker’ op p. 125 is hiervan een goed voorbeeld. Het gedicht beschrijft een situatie waarin een man in een bunker wordt uitgekleed (sterk beeld), waarna hem wordt opgedragen dat hij moet goochelen:
goochelen zonder handen
goochelen zonder iets te hebben geleerd
goochelen zonder trucjes
goochelen zonder kleren aan
goochelen zonder apparaten
Het effect van deze herhaling moet bij een voordracht fraai zijn, zeker met het Friese ‘gûchelje’. Op papier heeft de herhaling echter onvoldoende lading en is zij eerder langdradig. De keuze uit de Friese gedichten had dan ook wellicht wat strenger uit mogen vallen.
Sowieso heeft Bruinja’s veelzijdigheid de keerzijde dat zijn poëzie richting lijkt te ontberen: met wat voor dichter hebben we hier eigenlijk te maken? Anderzijds kan men stellen dat juist dit element van ongrijpbaarheid het eigene van deze dichter vormt. De geboorte van het zwarte paard geeft een goede indruk van de Friese dichter als een jonge man. Er zullen ongetwijfeld, nog vóór hij de respectabele leeftijd van 80 bereikt, vele indrukken volgen.
Relevante recensies op deRecensent: