Je hebt van die cd’s die geweldig zijn. Zo geweldig dat je het iedereen wil laten horen. Cd’s die allesomvattend zijn. Muziek die je zinnen prikkelt, teksten die je oren doen gloeien. Warm krijg je het ervan, terwijl de rillingen langs je ruggengraat lopen. Kortom, cd’s die inslaan als een bom. Het debuut van The Dresden Dolls was zo’n cd. Nu is het duo terug met de opvolger. Slaan ze nogmaals toe?
Ten tijde van de eerste inslag (we spreken over het najaar van 2004) schreef ik op deze site een juichende recensie over het debuut van The Dresden Dolls. Logisch, want het is een zeer sterke plaat die zowel ouderwets als vernieuwend klinkt. Voor ik over ga tot het recenseren van hun tweede album, eerst nog even aandacht voor de aftermath. Want, wat gebeurt er met een album dat binnen no time je hele wezen overneemt? Ik bleef de plaat draaien tot ver in de winter. Precies tot het moment – en ik herkende het moment van eerdere ervaringen – dat ik de plaat plotsklaps spuugzat was. Ineens was het over. Geen geweldige mix van jaren 20 cabaret en jaren 70 punkrock meer. Geen rauwe teksten met spitsvondigheden over seks en geweld meer. De plaat ging de kast in en vond haar plek tussen Nick Drake en Dr. John.
Het probleem (noem het overdaad schaadt) is vooral bekend van hits. Iedereen kent wel liedjes waar je vrolijk van wordt, die je meezingt. Als ze vervolgens nog weken lang elk uur op de radio zijn, komt er geheid een moment dat je het niet meer aan kan horen. Hoe goed zo’n liedje ook is. Dan is het zaak een radiostilte in te voeren (fatsoenlijke radiomakers met een beetje gevoel voor dit soort appreciatiepatronen zouden natuurlijk zelf op tijd stoppen met het draaien van dergelijke plaatjes). Als je dan een jaar of twee later zo’n liedje weer hoort, heeft de stilte zijn werk gedaan. Natuurlijk is de duur enigszins afhankelijk van de opgelopen schade vanwege het te laat invoeren van de radiostilte – zo kan ik ‘Powerless’ van Nelly Furtado (2004) best weer horen, maar mag ‘The Reflex’ (1985) van Duran Duran best nog twintig jaar stil blijven, hoe goed ik het ooit ook vond.
Een maand geleden werd de nieuwe Dresden Dolls aangekondigd en ik veerde op met een aha-erlebnis. Ik pakte hun eerste, na een radiostilte van 1,5 jaar, nog maar eens uit de kast en zette de plaat op. Hij viel me alles mee. Oké, zangeres Amanda Palmer heeft niet genoeg variatie in haar stem, maar haar teksten en muziek overtuigen dermate dat je dat ene minpuntje snel vergeet. Ik hoor nu ook precies waarom ik de muziek plotsklaps zat was. Het was niet enkel een geval van overdaad schaadt, maar zit ook in de muziek zelf. Of beter; in mijn liefde voor dit soort muziek. Diverse songs monden uit in bombastische muren van geluid. Dit past geheel binnen het soort van over-the-top-punkcabaret dat de Dolls spelen, maar heeft op de langere termijn (zeg een week of vijftien veelvuldig draaien) desastreuze gevolgen voor mijn muzikale uithoudingsvermogen. Om het simpel te houden; rustige muziek van dezelfde kwaliteit (denk bijvoorbeeld aan de albums van Ane Brun) houden het veel langer uit in mijn cd-speler, wat deze muziek niet per definitie beter maakt.
Sinds 2004 is het muzikale landschap rondom de Dresden Dolls voller geworden. Extravagante muzikanten die durven te schmieren en dwepen hebben zich in de schijnwerpers geworpen. Zo zijn er de zusjes van Coco Rosie, hun lieve nicht Anthony en zijn Johnsons en is Rufus Wainwright compleet met dandysjaal, uit de kast gekomen. Heerlijk overdreven muzikanten, die achter hun show en make-up niet vergeten om echte liedjes te brengen. Zo ook zangeres/pianist Amanda Plummer en drummer Brian Viglione. Hun tweede album Yes, Virginia, is even uitbundig en extravagant als hun debuut. Wederom worden de pianoliedjes met heftigheid opgestuwd tot punksongs door de drums van Brian en het venijnige zingen van Amanda. Wederom is het oorlog en vrede tussen de seksen in de teksten van de zangeres. Relatieperikelen worden opgeblazen tot weltkriegs (‘Backstabber’) en weer teruggebracht tot het persoonlijke niveau (‘all I know is that all around the nation / the girls are crying and the boys are masturbating’ uit ‘Shores of California’). Gelukkig is er ook tijd voor ontspanning en duikt Amanda Plummer het nachtleven in, om terug te keren met songs over de figuren die de nacht opsieren (‘Delilah’). Als ze de volgende ochtend wakker wordt, is de lucht blauw, spelen de kinderen buiten en is haar eerste orgasme koud als hel (‘First orgasm’).
We weten genoeg; Amanda Palmer en haar little drummer boy zijn terug met een geweldige plaat. Natuurlijk heeft ze nog dezelfde stem (de ballad ‘Me & the minibar’ gaat aan die matte stem ten onder) en barsten enkele songs van bombast uit hun voegen (het tekstueel grappige ‘Sing’ is hier een voorbeeld van). Ze lopen dus wederom het risico om na een week of wat uit mijn muziekspeler geworpen te worden. Maar zolang het geweldig is, is het dat risico wel waard.
Eerdere Chicksingerafleveringen vindt u hier.