• Auteur: Sean Thomas Dougherty
  • Titel: All You Ask for Is Longing
  • Uitgever: BOA Editions Ltd.
  • Datum bespreking: 4 December 2014

biografieën van kapotte dingen


weeral zoon witte ochtend waar je met een scherp mes misschien fijne plakjes van zou kunnen afsnijden –- om te verkopen tegen eksorbitant hoge kiloprijzen (& snel rijk worden) & weeral de jas de lucht de schuur en je fiets --- waarmee het fijn fietsen is, fijn fietsen & al snel, een paar straten verderop maar, is het slechts nog maar: jij, het landschap en de taal:

(de taal op het voorrek, dan jij, en het landschap stevig in de rug)

en niet omdat het maandag is niet omdat het dinsdag is niet omdat het woensdag is

(het was dinsdag)

niet omdat een onbekende vrouw je tegemoet komt fietsen en je haar luidkeels toeroept HALLO ONBEKENDE VROUW!!!

(denk je ik hou van onbekende vrouw ik hou van iedereen ik hou van iedereen ik hou van iedereen)

denk je aan de idee (de idee als zuivere idee) (de idee om idee) (de idee van idee). De idee was dat je plakjes witte dinsdag kon kopen, op de markt, bij een marktkoopman met een snor en een naam. Een onsje ervan, en in het rieten mandje aan je arm en dan op naar de voor de honderdste keer geresurrekteerde Dregke

(& hier zeggen en schat zeggen en voor jou zeggen en Om je honderdste resurreksie te vieren zeggen)

(maar zij verstaat iets met ereksie)

De idee was dat je er levens kon halen. Twedehands, zo goed als nieuw, vrijwel krasloos, ze hadden er nog wel één achter. Ruilen misschien. Stap in het mijne, ik stap in het jouwe. Pak het op waar ik het liggen liet.

De idee was dat er een geluid leefde in je schedel. De idee sneeuwde in f mineur. De idee leefde achter de deur.

De idee was een stad vol doodlopende straten.

De idee was straten.

De idee was dat alles kon.

De idee was het te noteren in een boek. De biografie van mogelijke dingen. De biografie van een kind dat drijft op een zee van glas. De biografie van wolken. De biografie van wat in de ijlte zweeft. De biografie van kapotte dingen.

Sean Thomas Dougherty heeft levens in de aanbieding. Bundels vol. Nu al een stuk of tien geloof ik. Ik weet het niet. Ik kan er één of twee naast zitten. En wie is er überhaupt geïnteresseerd in getallen? (Ana is geïnteresseerd in getallen).

Dougherty verkoopt: schijfjes witte dinsdag. Plakjes Am(n)erika. Net als in de film. Maar die van Dougherty kun je eten. Hij is de Oost-Europese Amerikaan met de afro-amrikaanse stiefvader & hij kent zijn mogelijkheden. Hij weet hoe hij moet zingen in het Amerikaans. Zonder te knauwen. Dat kan hij. Dat kan hij gewoon.

Je zou het hem niet geven: op het photootje op het achterplat van deze bundel trekt hij nog het meest op een roodwijnminnende fransoos in de nadagen van zijn leven. Het soort fransoos dat misschien ooit es een klassiek geworden Simca ontwierp, of op zolder nog wel wat doeken heeft staan die hij ooit schilderde maar verder weinig deed dat ècht tot je verbeelding spreken zou.

Dat soort fransoos is Sean Thomas Dougherty niet. Sean Thomas Dougherty is een Amerikaan. Die weet hoe hij in het Amerikaans moet zingen. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen.

Ik kan het niet vaak genoeg zeggen, want je zou het niet zeggen. Komen ze met BOA weer met zoon luie “new and selected”-bundel af. Daar bent die Amerikaners wel dol op, niet? Turtle Point Press bedacht David Trinidad wat jaartjes lee ook al met zoon onding.

Je vraagt je af hoe dat dan gaat. Komt zoon David Trinidad of zoon Sean Thomas Dougherty op kantoor, en zegt Ja ik schreef een poëempje of wat, kunnen jullie daar iets mee? Is dit al een bundel misschien?

Nee truttemie, natuurlijk is dat nog geen bundel. Welja weet je wat, we rukken er nog een zooi uit de ouwe doos en die plakken we er dan achter en dan hebben we weer zoon fijne “new and selected”-bundel klaar.

Wat raar is, misschien. Die mensen zijn nog niet dood, en hun karjère duurt nog voort. Maar reeds ligt daar een anthologietje. Een overicht. Jungs, schrijf nog een bundel of wat en we kunnen verdorie weeral afkomen met een “new and selected”.

Maar hoort u ons klagen? Wij dansen en zingen. Want er is een bundel, een bundel van Sean Thomas Dougherty, de man die zo goed weet hoe hij in het Amerikaans moet zingen, die zo goed weet hoe hij al die beelden die we kennen uit films tot leven moet zingen. Hoe hij blues moet zingen, hoe hij hiphop moet zingen, hoe hij beatpoetry moet zingen.

Hoe hij moet zingen als Tom Waits misschien.
Hoe hij moet zingen als Kerouac misschien.
Hoe hij naar verluidt zingen kan als Lorca welja. Wie weet.

Diene mens die het altemaal tot poezij zing. Tot plakjes witte dinsdag, eetbare beelden, drinkbare gedichten. Diene mens. Daarvan. Is een bundel uit, en als je hem niet kende dan is dit wel een moje om de draad mee op te pakken. Volg het spoor hierna terug, dat spreekt. Maar pak de draad op hier. Bij het verlangen. Ja, bij All You Ask for Is Longing.

“Hoe kom je hieraan?”. Dat is een vraag. Een vraag die mensen wel kunnen stellen. Als u het mij vraagt maar u vraagt het mij niet is het een wat oninteressante vraag, al even oninteressant als de vraag Waar hebben jullie elkaar leren kennen of Waar kom je vandaan?

Maar het zijn de vragen uit het leven, het zijn de vragen die mensen stellen. Die staan daar dan. Voor je seedeekast of voor je boekenkast of voor je kruidenrekje (iemand vroeg me vandaag nog waar je in jezusnaam dragon in zou doen. in het eten, zei ik).

Die pakken daar dan iets uit. Die vragen niet eerst of dat mag. Die stomme grijpgrage handen van ze gaan die kast al in. En voor je banaan kan zeggen ligt er een boek of een seedee of een kruidenpotje in die stomme grijpgrage handen van ze. En als ze het niet kennen, wat daar in die stomme grijpgrage handen ligt, dan gaan ze dat vragen. Hoe kom je hieraan?, vragen ze dan. Want als zij het niet kennen zal het wel iets buitenissigs zijn en als het buitenissig is dan ben je er natuurlijk langs totaal unieke onnavolgbare weg aan geraakt.

Dochja. Eilaci eilaci &zoweer. De verkrijggeschiedenis van de objekten in je platen- en boekenkast (en okee vooruit je kruidenkast ook while you’re at it) hebben zelden een interessante verkrijggeschiedenis. Hoe kwam je daar weer aan? Naja. Je was naar de winkel gelopen. Je had het besteld via ze innernet. Je was ergens, in een stad waar je zelden kwam, en je liep langs dat winkeltje en je dacht Dat kon maar zo een fijn winkeltje zijn. Je had een veeveeveebon gekregen van een oom die pijp rookt en veel te vaak veel te hard lacht. Iemand die het zelf niet meer nodig had dacht dat jij het misschien wel gebruiken kon. Zoiets. Veel meer was het niet.

Maar voor Sean Thomas Dougherty’s Broken Hallelujahs heb ik g’dorie een mooi verhaal opgekookt. Het staat dan ook zoon beetje onopvallend opvallend in mijn boekenkast te staan, of opvallend onopvallend – dat ligt een beetje aan hoe het licht binnenvalt (dat licht dat valt daar maar alle dagen binnen in mijn kot en ik groet dat licht en ik zeg Goedemorgen licht je ziet er patent uit!, maar zelden zegt het licht wat terug).

Hopend dat iemand het van de plank pakt en Wat is dit? zegt, en Hoe kom je hieraan? zegt. Maar gijlie ziet die dingen altijd: net bij deez hier bundel, waar zoon mooi schijnend verhaaltje voor klaar ligt te liggen, stelt nooit es iemand die vraag.

Wel. Dan. Ja. Hier: ik was op rondreis in Florida. Ik reisde per trein. Sommige stukjes liftte ik. Dan zat ik daar. In reusachtige Kenworths en Peterbilts en Macks. Ik plaudeerde met sjauffeurs die snijbonen vervoerden, of masjieneonderdelen. In de middag aten we hamburgers en dronken we kola en lachten we om de nieuwste schuine mop. Zo kwam ik aan in Lee County, menSEN, zo kwam ik aan in Lee County.

Want de idee is dat alles mogelijk is. En dus maakte ik ook een uitstapje naar het prachtige Captiva Island want ik wilde het kot van Robert Rauschenberg zien, die medegrondlegde popart want ik ben zoon groot popartliefhebber u weet. Daar, in Rauschenbergkot, geraakte ik aan de praat me een dichter die haveloos was en zich presies niet alle dagen waste en misschien een weinig teveel van whisky hield, en hij nam mij mee naar de Captiva Memorial Library waar hij in de leeszaal heeldurdagen de opboersels van medepoëten zat te lezen. Daar, in die daar leeszaal, introduseerde hij me aan Sean Thomas Dougherty. Niet de man zelve natuurlijk. Maar zijn werk. Broken Hallelujahs onthutste me bij eerste lezing zò hevig dat ik niet eens doorhad dat ik met de bundel in mijn hand nog naar buiten liep. Natuurlijk geen alarm dat afging, en pas op de boot terug naar vastelandFlorida bemerkte ik dat daar boek, en naja, wie gaat er terug voor zoiets, wie depriveert zichzelve van zoon mooi toevallig soevenir? Niet ik.

(ik bestelde die bundel via ze innernet. het was twedehands, het was een exbibliotheekboek. ik was nooit in florida. ik haat popart. maar de sticker met lee county library system op de voorkant is te mooi om de kans op zulk een schijnend verhaaltje te laten lopen)

Van de donkere ziel van de accordeon proza dicht Dougherty BIJvoorbeeld, in kapotte hallelujahs. In prozadichten en in canzones. In lyriek en onderkoeling. In zinnen die bol staan van verwijzingen naar popmuziek, hiphop en folk. In koffiezwart, whiskybruin en honinggeel. In duister, dacht ik eerst ook, in hermetiek dacht ik eerst ook, want ik hield hem ook wijltjenslang voor een LANGUAGE-poëet; één die de taal vooropstelt; één die zuiver ekspressionisties is (als in: de zuivere ekspressie vooropstellend, de uitdrukking nog vòòr het uitgedrukte laten gaan; zoiets als een ware (konkrete?) dichter dus, en niet een verteller die dichtvormen verkiest).

Een waar dichter moge hij zijn, maar het licht schijnt vaker te schijnen in de gedichten van Dougherty dan ik op 1ste oog gepeinsd had. Hoe vaker ik me doorheen Broken Hallelujahs heensnoof, hoe groter mijn honger en welja, BOA kwam met All You Ask for Is Longing en hoezee – ik hoefde niet zo ganz lang op mijn honger te blijven zitten dus.

Al waar je om vragen kunt is verlangen & niet op je honger hoeven blijven zitten & toch door gaan met verlangen (wie niet langer verlangt die is dood) & al waar je om vragen kunt is een bos & geen prikkeldraad (serieuze winkelhaak in die broek) (nee ik heb die broek weg moeten gojen) (echtwaar) (ik zei dat ik achter een tuinhekje was blijven haken) en al waar je naar verlangen kunt is dit:

- en weeral graffiti ja, en een kapotte ruit. Weeral graffiti en een kapotte ruit, komt af, de dichter die mijn geloof in “streetpoetry” (braakt u ook zo?) herstelde, want WÈG met een anekdotisme a la Hosho McCreesh (neem een gemiddelde barmop, voeg daar nog twee hersensellen ekstra aan toe & allee komaan weeral een bundel barpoëzie gedaan); WÈG ook met hollywoodisme dat sluipt in alle gedichten van dit slag.

Want we kennen dat wel. We kennen die huizen, die verledens, die dead-end jobs wel. We kennen die liefdes, die kamers & dat neuken wel. We kennen die “ask questions later”-tiepe “cops” wel. We kennen die jazz die hiphop die grofkorrel wel. We kennen die rauwheid die “poezij die erom VRÀÀGT voorgedragen te worden” wel. We kennen de barvlieg wel, we kennen de nightshift wel. We kennen de roadside diner wel en daar de toast & grits & eggs en we kennen ook die waitress wel die Bobbie of Anne-Louise heet en die vraagt How you want ‘em honey.

We kennen wel die oliebevlekte vloer die je moet vegen, we kennen wel de eindeloze autorit doorheen een regenachtige nacht. We kennen wel dat handjevol tiny griefs dat gesmeten wordt tegen de voorruit van je auto, we kennen de ineengestorte canzone wel en een gele taksi in a-mineur.

En lezen dus, wat je reeds kent: van Dougherty zelve in het geval van Broken Hallelujahs of van zovele andere poëten (beat of anderszins) en ook van schrijvers en sieneasten en zangers en weten. Weten dit. Bij Dougherty kun je het eten. Zovelen buiten hem die allleen tonen (of nog: alleen wijzen naar want als je weet dat het al zo vaak getoond werd hoef je het misschien niet eens ten volle te laten zien – een zinspelen op kultuurbreed gekende beelden is al genoeg om de gaten te laten invullen). Maar bij Dougherty kun je het eten.

De idee is dat je het kunt eten.
De idee is dat je het kunt voelen.
De idee is dat je het kunt zien.
De idee is dat je het kunt zijn.

Want dat is het. Dat is het presies. Dat is wat Dougherty voor heeft op bijna heel de kollegakliek die òòk dicht van snelwegen en diners en barren en goedkope hotelkamers en verlorenheid en wanhoop en liefde en sex. Deze keer kan je het voelen. Deze keer kun je dààr zijn: in de kieren ervan.

The Biography of Broken Things is de titel van één van de bundels van Sean Thomas Dougherty waaruit hier gebloemleesd wordt (?), en kapotte dingen is presies wat Dougherty biografeert (en dierhalve zijn zijn canzones, toch een vrij vormvaste dichtvorm, vaker wel dan niet “ineengestort”; hoe hij ook zingt, erg vormvast klinkt het nooit).

Kapotte dingen zijn mooi.
Kapotte dingen bezitten schoonheid, die leeft en helend kan zijn.
Kapotte dingen ontroeren.
In de barsten ervan schieten sublieme plantjes op.

Uit kapotte dingen kun je dingen samenstellen. Biografieën misschien. Uit kapotte dichtsels kun je een leven konstrueren. Het leven van Sean Thomas Dougherty misschien. De man met het hoofd van een Simca-ontwerper zou wortels kunnen hebben die als ver teruggaan als Hongarije misschien. En een moeder die hertrouwde. Met een man wiens wortels als ver terugginen als Afrika misschien.

En zo kan een man met een hoofd als dat van een Franse wijnboer een gedicht schrijven over iemands afro. En dat gedicht is grappig en geloofwaardig en oprecht en echt en mooi, en alle schijn is tegen een dichter met zoon soort van hoofd maar hij dicht dwars doorheen de barsten in en toont hoe schijn bedriegt:

Poem for Anthony Otherwise Know as Head

Anthony had the biggest Afro
In the neighborhood,
One of those fros
That bounced atop his head
Like a Buddha’s belly.
When we played ball
We used to joke that he could dunk
If his hair had hands.
And it was rumored his mother
Had a special James Bond Electro
Slide sunroof installed
In her ’75 Cadillac
Just so he could ride
With his hair uncompromised-
His hair ovaling out the roof
Down the highway.
But the amazing part’s
No one ever saw Anthony
Proffer a pick, like his fro
Was born full of bounce,
An improvised globe
Flowed from his scalp
From dirt lot to Junior
High school chase-
A graceful dance
Of follicles in the face
Of every hair weave, plait
Or braid the decades had to offer.

De absolute onmogelijkheid (überhaupt al dichten over iemands afro? en dan nog met zoon achtergrond als die van Dougherty?) is een mogelijkheid voor wie plakjes eetbare witte dinsdag geeft; Dougherty praat van jazz en boksen en onfortuin en is toch nergens je gemiddelde beat-schrijver. Zijn zien groeit in het gebrokene, waar het niet kan leven en daardoor leeft het des te meer.

Want kleine ontroerinkjes zijn en blijven mogelijk op dagdagelijkse bazis:

Prisons

Dogs barking, this oppressive world we must reread, the fifth-graders they hand me their poems, brown children whose English teachers have silenced the Trinity of Spanish, English, & Lebanese – this classroom where I have said so little, this classroom how the children have dissolved its walls and invited in the light which falls in brilliant ladders across the floor, I ask them to write about their blocks, none chose to leave their apartments. They all read about their rooms, hallways, dolls, their grandmother cooking, their brothers and sisters. They are metaphysicians of the intimate – all except one little boy whose blue house is flying but he doesn’t tell us where it is going until a girl asks him and he says smiling, He’s taking me to you.

Vliegende blauwe huizen naar jou, naar jou & ongedefiniëerde tederheid is wat opschieten kan in de barsten van de kapotte dingen:

Them

I notice the leavings outside the bars, the lounge of the mental homes, the methadone stops, there is no getting up how can you now the rain comes in from the river, so much caressing, and all the young queens who make demands say of the current state of corners, They’ll just pick you up, these plain-clothed detectives, harassing teenagers wearing dresses, wigs, in New Jersey today that breath the breeze rustles I am guarding it from the cops, the sounds of the street, three hours until a train home, and the wind dies down to nothing except ordinary speech, the unserious and unceasing chit-chat we seldom hear, for these of an afternoon it is sweet and I am unable to unlisten and so find this talk, and this white kid is thin and effeminate and alone he is counting the days to himself, in his pocket (I hope) is a prescription I cannot see, there are calm somethings that assume the world echoes loneliness but also they’re no less disfiguring, jailed with the waiting and despair he says, Here I am, a person, an undefined tenderness in a remote cloister I notice how the light cannot but trace his face transformed into torch songs he hums to the train’s departure, relaxed now as he counts backwards to the deepening uncertainty of someone, perhaps, your embrace.

En zelfs wat er is als er niets meer is kan er altijd nog zijn:

Duet

Why are you frowning? Unfold out your palms: you’ve trained me

You are quietly resting all morning on the window of what I did wrong: come look outside, I say, come hear what you’ve never heard:

You are all the way home I looked your way and you didn’t become the music.

You are not the I you say, I am: you are the orchard and the pool hall and the ink

You are somehow the one written who went before I could not spell what

You are saying, and the dealers outside shouting: and the rain scribbling curses against the screen

You are not the constellation of shotgun holes in the wall

You are and one of us will continue

You are the first time in a hotel room, Times Square long after midnight, the banished places all the pimps were sent, the joint we shared by the basketball court, and the shard of glass you held up to the moon by the East River

You are unbuttoning my body

You are coffee and oranges in autumn, hushed recess: the sound of eating candy

You are alone the only voice that can keep me orphaned:

You are a saint’s medallion in a small girl’s hands

You are the one wrong joy transfigured

You are when there if there is nothing you tell me we can repeat ourselfs

You are barefoot running by the blue barn

You are somehow crayon singing:

U r the only letters of the alphabet uninvented

You are the last language I will ever learn

En met zulks in hoofd kun je denken dat je degeen bent die denken kan dat je kunt gaan. Je kunt gaan, je kunt haar meenemen naar het bos, en je kunt gaan. Je kunt trespassen met haar of fencebenden met haar en niet malen om hoe het heet. Geschoend kun je blootvoets gaan met haar & haar glorieuze tred kun je als een derde peinzen. Je kunt dat licht zien in haar haar, je kunt het licht uit haar haar eten, jullie kunnen lopen daar over bladeren jullie kunt lopen daar, en praten. En liggen daar, en je kunt haar likken tussen haar benen en zij ziet het bladerdak daar boven jullie terwijl je doet. Of je kunt staan misschien en haar wat bladzijden lezen uit misschien wel bijna je favorietste boek terwijl jullie een rookbiertje delen. Kan je doen. Kan jullie doen, allemaal.

En je kunt hopen, otterna.

Want al waar je om vraagt is verlangen en hoop heet het huis van verlangen & All You Ask for Is Longing is een hoopreligie.

Je kunt hopen

tegen beter weten in

kun je hopen, altijd hopen. Hopen dat er nu eindelijk eens iets verandert. Dat het –BIJvoorbeeld- nu wèl mogelijk gaat zijn met haar te praten. Over melkpakken misschien, of koeien en kalveren, of over bandjes op soos die om elf uur gedaan waren. Of over de hamvraag – of ze ooit heelechtwaar zoon trezebees was die godbetere een zwakbegaafde droplul die een bierfles met zijn tanden opende als stoer beschouwde (wat in èèn klap àlles dat ze leuk vindt aan jou ontwaardt) en die dat worst of all dan nog zelf wilde kunnen ook nog ook.

Want met haar wil je praten. Over dat soort dingen & meer. Met haar wil je praten. Nu.

Ook al weet je de volstrekte onmogelijkheid daarvan.

Maar nu. Nu Dougherty heeft laten zien hoe mooi de biografie van kapotte dingen feitelijk is. Nu. Nu je de schoonheid van verlangen weet. Nu. Nu je beseft dat zij ondanks alles altijd de laatste taal is die je ooit leren zal.

Nu.

Dankzij Sean Thomas Dougherty. Nu.

Klinkt zelf haar zwijgen mooi –

en je denkt. Misschien is bos alleen maar kleur voor haar. Misschien ben ik alleen maar een kleur voor haar, denk je. Misschien is blauw vliegend huis alleen maar een kleur voor haar. Denk je. Je denkt:

What remains is why we live.

(tim donker)