iedereen is dood maar wij leven nog


In Memoriam Luc de Vos (1962-2014)

Ooit was ik een soldaat. Nee. Ooit had ik vrienden. Of naja. Eén dan toch. Die had een kot. En ik, ik had ook een kot. Op zo een kot zaten wij dan. Het zijne of het mijne. Dat hing ervan af wie het dichtst bij woonde.

Ja daar zaten wij. Soms zei iemand iets. Soms mompelde iemand iets. Soms stelde iemand een vraag. Een vraag als Wat is de mens? Of Wat is de reikwijdte van zijn transcedentie? Of Is er nog bier?

Soms had iemand iets gelezen. Meestal was ik dat. Soms had iemand een muziekblad gelezen, kajje geloven? In die tijd deed ik dat nog, muziekbladen lezen. Soms was het zelfs OOR, begot OOR dan nog. Wie leest er OOR? OORlezers moeten dood. Maarja, daar dacht ik toen kentelijk anders over. Toen was dat een bron van informaasie. Het waren de pre-internetdagen. Wat kon je als je weer es wat nieuwe muziek wilde? Je kon naar 120 minutes kijken en mun god, dat deden we. Je kon in de platenzaak op goed geluk wat seedees gaan luisteren waarvan de hoesjes je aanspraken en ja dat deden we. Je kon muziekbladen lezen en Opscene was dood en Senzor was dood en dus moest het maar OOR ween wat je las. En dat deden we ook.

Daar zaten wij. In die zun kot, of dat van de ander. Die keer had ik wat gelezen, en die keer was het in OOR. Het ging over een belgiese band, en alles wat uit België kwam was goed of beter toch dan bij ons. Belgies bier was beter, belgiese vrouwen waren mojer, belgiese schrijvers waren beter, de belgiese keuken was beter. Belgiese bands waren ook beter ja maar dat zeiden we nooit zo heel erg hard op want het was net iets te hip in die dagen om zo te denken. En alles wilden we zijn. Dood voor ons part. Maar hip niet.

Peinzend, me onderbrekend om slokken bier te nemen zei ik Dat ik iets gelezen had. Van een band. Uit België. Neerlandstalig. Het moest klinken al Nine Inch Nails meets (…) en wat Nine Inch Nails daar meette volgens OOR weet ik niet meer maar als Nine Inch Nails wie dan ook ontmoet kan het hoogstens ten halve kapot, nee wacht ome Trent is meer waar dan de helft, vooruit zeg dattut ten hoogste voor een kwart kapot kan dan.

De seedee heette Ik ben aanwezig en dat vonden we een goeje titel want de hipsters voor wie alleen aanwezig zijn telt, was een vaak terugkerend gespreksonderwerp in die dagen. “Daar zijn waar de meesten zijn,” haalden we Canetti geregeld aan (echter nooit zonder daar aan toe te voegen dat Canetti een oetlul was). Maksim Gorki vonden we dan weer niet de beste schrijver denkbaar maar dat vergaven we die jongens maar. Een bandnaam moet toch van ergens komen ommers.

Dus togen we. Platenzaakwaarts. Desanderendaags of later. Het zal wel later geweest zijn, kpeins. We deden vandaag niet wat we mañana ook nog wel doen konden. En hij zal het wel geweest zijn en niet wij of ik, want hij was degene die een baan had en een rekening had waar wellerus geld op binnen kwam. Ik of wij niet.

Ja, hij was het want ik weet nog dat hij me belde. “Ik heb m”, zei hij, “Ik heb die seedee gekocht waar je het laatst over had. Ik heb m even geluisterd in Plato en hij was goed genoeg om m aan te schaffen. Ik draai m nu. Hij is goed. Ja. Hij is goed wel. Wanneer kom je om m te luisteren en wat biertjes te drinken?”

“Over vijf minuten.” zei ik, en volgens mij zat ik op de fiets nog voor ik zijn “tot zo dan” gehoord had.

Daar zaten wij. In zijn kot. We dronken bier. Zijn kot was het zolderverdiep van iemand zun huis. Ik wist nooit zo goed wat ik moest zeggen als ik die huiseigenaar tegenkwam onderweg naar boven. Hallo of hoe gaat het ofzo, dat kon er nog mee door, maar als die gozer dan begon teruglullen stond ik met mijn bek. Vol tanden dan. Hij had een snor, die huiseigenaar. Dat was eigenlijk nog wel het ergste. Die snor, en dat ik met hem plauderend er maar nooit in slaagde langsheen die snor te kijken.

Die keer was mijn toch naar boven onbelemmerd geweest. Het was een herfstige valavond denk ik. Het zolderverdiep trok een beetje op een boot. Dat vele hout, die domme schrootjes tegen de muur. Het was er, somers of swinters, ook al rap donker. In halflicht zaten wij, luisterden wij, dronken wij.


Het Verzameld werk van Gorki (samenstelling Tim Donker):

Op de stereo: Ik ben aanwezig van Gorki.

We zwegen ons doorheen het openingsnummer. Tijdens nummer twee, Wie zal er voor de kinderen zorgen, begonnen wij te spreken. “het gaat over als je niet beweegt / als je stil blijft gaat het over”, is een moje tekst he?, zeiden wij & Ja!, bevestigden wij ons.

(het werden nog n soort gevleugelde woorden otterna. als er pijntjes waren, somberingen van gemoed, verdriet, gemis – dan zeiden wij. dan spraken wij. dan zeiden wij en spraken wij Het gaat over als je niet beweegt. Als je stil blijft gaat het over)

We smeetsen smakelijk met “Zij hield heel veel van kleuters en van dieren / en van de vogels in het veld / en zij vond dat je alles moest delen / en dat ik alleen maar leefde voor mijzelf”, en Punk is dood noemden wij een prachtnummer, een predikaat waar we zuinig op waren in die dagen (want wij wilden onze goede naam als sieniesie niet verliezen, zelfs niet voor elkaar).

Een blinde brombeer vonden we mooi, en ook De volgende dag en Wij slapen aan de lopende band (en weeral lachen, weeral lachen, nu om: “wie wil er nog iets kopen / van die versleten fabriek / waar ze opblaaspoppen maken / van rubber en plastiek / vandaag willen de mensen vrouwen / van vlees en bloed / daar kunnen ze dan mee praten / over gevoelens en leuke reizen”), maar het absolute prijsnummer was natuurlijk het titelnummer. Het laatste nummer. Het mooiste nummer dat Gorki ooit maakte, misschien wel het mooiste nummer uit de neerlandstalige muziekhistorie. In ieder geval het nummer met de allerprachtigste neerlandstalige tekst allertijden.

(“vol ideeën / over tijden langs gebouwen en voor deuren over dingen / die gebeuren” BIJvoorbeeld, en: “blijf maar staan hier staan we goed hier sta ik goed en ik ben er in gedachten / niet eens halfzo niet aanwezig als bij jou toen”, en: “dronken vrouwen op de kermis met ballonnen het was / zondag een kale hond die jankte als mijn broertje / toen die klein was en ik dacht aan dat examen / het was te moeilijk voor mijn zieke geest.”)

Godverdomme wat een jaloersmakende geweldig moje seedee had me die maat van mij daar. En wil je wel geloven? Niet veel later kocht hij me Ik ben aanwezig. Gewoon zomaar. Omdat hij altijd geld had, en ik nooit. En hij en ik vrienden waren.

En ja nu kon ik ook op mijn eigen kot naar Ik ben aanwezig luisteren, keer en keer opnieuw, en steeds meer moje nummers ontdekken, eigenlijk kwam er geen zwak nummer voor op die seedee. Als altijd, als ik lieries was over muziek, die vraag. Wat zou Femke hiervan gevonden hebben? Als ik me dat vroeg, was het goed. Als ik dood ging van verlangen omdat ik het aan Femke had willen laten horen, dan was het een werkelijk magistrale seedee.

We doken dieper nog in Gorki maar besloten al rap dat Ik ben aanwezig een toevalstreffer was en dat de band verder grossierde in middelmatige werkjes. Met name Boterhammen van het toen nog Gorky geheten Gorki dat we een keer samen beluisterden in Plato (eerlijk zulden wij de koptelefoon deeeelen) vonden we haast lachwekkend slecht. Maar die ene toevalstreffer was wel heel, heel, heel erg mooi en menig band mocht zijn hele oeuvre inruilen tegen één zoon toevalstreffer.

Tekstueel bleef Vos ons ook intrigeren, die hele mens bleef ons intrigeren. Die hing altijd zoon beetje de naïeve vlaming uit in intervjoes en dat vonden wij wel grappig. Met die rare zachte stem van hem. Ik herinner me lezen, elk intervjoe met hem waar ik mijn hand op leggen kon lezen.

In één intervjoe vertelde hij dat hij een boek aan het lezen was dat Slecht nieuws voor doctor Paf de Pierennaaier heette. De schrijver ervan was een zekere Berckmans. “Hij schrijft op zijn trips,” zei Vos, “het is werkelijk prachtige onzin”. Dat moest ik lezen en dus ik deed. Wij deden.

Hij. Vos. Maakte ons. De rabiaatste Berckmansfans die ooit onder de Hollandse zon gelopen hebben. Vos schreef zelf ook. Niet zo goed als Berckmans. Maar zeker wel vele malen beter dan, pak m beet, Brusselmans en dat zei wat want we waren Brusselmansmaniakken in die dagen.

Ik las haast al Vos zijn boeken. Nee. Allemaal. Ofnee. Toch niet. Paddenkoppenland (nog) niet. Maar romans en verhalenbundels en een bundeling columns las ik en in één ervan noemt hij Orval als zijn lievelingsbier. Mijn vrouw en ik in die dagen nee ze was nog niet mijn vrouw in die dagen maar hoe ook, in die dagen dus, kwamen we met grote regelmaat in België en de eerstvolgende keer nam ik een fourpack Orval mee van daar naar huus terug en godverdomme zeg. Ook hier had Luc de Vos alle gelijk van de wereld in.

Die maat en ik, we kregen ruzie. Over iets simpels in verband met het bladeken dat we in die tijd maakten. Kraakpen. Zo heette dat blad. Dat simpele werd levensgroot & hij en ik braken en zagen elkaar nimmer meer. Zo gaan die dingen.

Otterna durfde ik mij aan een herwaardering van het overige Gorki-werk. Zo gaan die dingen. Het begon met de goedkoop geprijsde Het beste van Gorki die ik kocht in –godbetere het- een supermarkt in België. Daar prijkten eigenlijk best veel kippenvelmoje liedjes op en dus kocht ik de één na de ander bijna al hun studioseedees, vrijwel altijd in België want daar lagen die dingen altijd tegen tegeefprijsjes in supermarkten warenhuizen hifiwinkels en andere makkelijk vindbare plekken.

Op elk hunner seedees staan wel een paar geweldige nummers, maar Ik ben aanwezig blijft wel hun allerallermooiste album, mede dankzij de biezondere produksie van Attie Bauw. Plan B is een goede twede, zoon goede twede dat hij eerste had kunnen zijn ware het niet dat toch niets Ik ben aanwezig verslaat. En Boterhammen mankeert altijd nog in mijn verzameling, net als wat van het latere, post-Homo Erectus werk (toen het naar mijn smaak een beetje een wat kleurloze herhalingsoefening begon te worden).

En ik ben nog nog altijd op dat n beetje op een boot trekkende kot, in herfstige valavond, en ik ben altijd nog jong (zo jong) telkenmale ik Ik ben aanwezig in de speler heb.

En Luc de Vos ging dood. Want ook zo gaan die dingen.

Hij stierf zaterdagavond 29 november aan “een acuut falen van vitale organen”.

Een held is dood. Misschien wel de laatste held, want wie verzamelt er nog helden na pakweg zijn dertigste?

Er zal muziek zijn, en literatuur. En ook veel Orval.

Proost, jongen.

tim donker