• Titel: De Anatomie van het slik
  • Auteur: Onno Kosters
  • Fotografie: Dick Groot
  • Uitgever: De Weide Blik
  • ISBN: 978-90-77767-16-0
  • Datum bespreking: 9 Juni 2010

Egidius in Canada


Twaalf gedichten bij twaalf foto’s, dat is Anatomie van het slik. De foto’s van het landschap rondom de Minas Basin in Canada zijn gemaakt door de Canadees-Nederlandse fotograaf Dick Groot. De gedichten zijn gemaakt door dichter Onno Kosters. Het zijn nadrukkelijk geen gedichten bij de plaatjes: het gaat de makers volgens de achterflap om de ‘interactie’ tussen taal en beeld.

Het landschap dat Groot heeft gefotografeerd, is woest. Eigenlijk is ‘ongerept’ een beter woord, maar daar gaat u zich idyllische taferelen bij voorstellen. Dat moet u niet doen, het landschap is niet idyllisch. Het zijn ruige rotspartijen en desolate vlaktes, en het water heeft er zijn eroderend werk uitstekend gedaan. Het nawoord geeft uitgebreide informatie over het gebied. De foto’s zijn in zwart-wit afgedrukt, en daar krijgt het landschap ook een weerbarstig uiterlijk door. Bij sommige foto’s (vooral die op . 9, stel ik me voor) viel de dichter de gelijkenis met het uiterlijk van de menselijke hersenen op. Dit was het startpunt voor het gezamenlijke project.

Feitelijk gaat het hier om twee reeksen, gegroepeerd rond het centrale gedicht ‘ik droomde dat ik dood was’. Elk gedicht heeft een dubbele titel (twee keer één woord, waarvan het eerste telkens vetgedrukt, dus bijvoorbeeld ‘Vis Nacht’). Wellicht geldt één titel voor het gedicht, de ander voor de foto? In de tweede reeks komen dezelfde woorden in een andere rangschikking terug. Met deze compositie wordt de indruk gewekt dat alles met alles samenhangt, ook al omdat sommige regels en verwijzingen in meerdere gedichten voorkomen. Aan de andere kant bewegen de gedichten zich zo vrij en grillig door het landschap/de hersenpan, dat er van een sluitend en rond geheel geen sprake kan zijn.

Het gefotografeerde landschap moet prachtig zijn, de foto’s zijn dat in ieder geval – voornamelijk door de grijstinten, die het landschap een onaards uiterlijk geven. Door in te zoemen op details wordt de grilligheid van het landschap benadrukt.

Zoals de foto’s in de verte lijken op de hersenen van een mens, zo gaan de gedichten in de verte over het functioneren van de hersenen – al is dat misschien een opmerking die ook algemeen gesproken opgaat voor poëzie. Zoals gezegd staat het gedicht ‘ik droomde dat ik dood was’ centraal. De regel wordt diverse malen herhaald, als “Je droomde dat ik dood was”, maar in het centrale gedicht is het de ‘ik’ zelf die dat droomt:

Maar dood was het woord niet,
je liet me tenslotte het leven;
en droomde is het woord niet.

(p. 20)

Die tweede regel is een verwijzing naar het bekende Middeleeuwse gedicht ‘Egidius waar bestu bleven’, en wellicht wordt met deze verwijzing (die eveneens meerdere malen terugkomt in de bundel) duidelijker wat hier gezegd wordt. Het is een toestand tussen leven en dood, waar in een toestand tussen dromen en waken aan wordt gedacht. In ‘Egidius’ beweert het personage zelf niet ten volle meer te leven, omdat Egidius gestorven is. Het is dus de eenzaamheid die voor deze toestand zorgt. Een andere verwijzing die me belangrijk lijkt is die naar het gedicht van Stevie Smith, ‘Not waving but drowning’, een gedicht waarbij de toeschouwers aan de kant denken dat de drenkeling naar ze zwaait. Dit gegeven, dat iets wat onschuldig lijkt in werkelijkheid iets geheel anders kan zijn, lijkt me belangrijk voor deze bundel.

In de gedichten wordt ook nagedacht over het fotograferen, en wat de fotograaf doet met zijn omgeving:

Je verplaatst je met je toestel langs het tij:
over het zand, langs het slik, de steenslag.
Zo aanmodderend
tover je jezelf

telkens andere close-ups rond vergezichten voor,
al zul je ze

telkens andere close-ups rond vergezichten voor,
al zul je ze steeds

telkens andere close-ups rond vergezichten voor,
al zul je ze steeds hetzelfde

telkens andere close-ups rond vergezichten voor,
al zul je ze steeds hetzelfde laten zeggen.

(p. 20-21)

De combinatie tussen foto’s en gedichten werkt ook omdat Kosters voortdurend de aandacht vestigt op het gegeven dat het gedicht een constructie is, tegenover de ‘natuurlijkheid’ van het landschap (al zijn de foto’s natuurlijk ook composities). Dit doet hij door de verschillende nadrukkelijke literaire verwijzingen, maar ook door taalgrapjes, tot aan het woordspelerige aan toe, zoals bijvoorbeeld “Ik maak dat je wegkomt”, en door te spelen met de vormgeving van het gedicht: cursieve of vette letters, variaties in lettergrootte, en soms ook nabootsing van de afbeelding – zoals de ronding in het landschap die in de vorm van het gedicht terugkomt wanneer het over het deinen van heupen gaat.

“Foto’s en gedichten vormen een samenhangend geheel, maar kunnen ook als op zichzelf staande werken worden gezien,” lezen we in het nawoord. De foto’s zou ik ook zonder de gedichten mooi hebben gevonden – al zorgen de gedichten zeker voor extra lading. Of ik de gedichten ook zonder de foto’s mooi gevonden zou hebben, weet ik niet. Daarvoor zijn ze teveel met de foto’s verbonden: ik heb het idee dat de gedichten zonder de foto’s minder helder zouden zijn, dat minder duidelijk zou zijn waar de regels en de diverse technieken op slaan. Gelukkig is de vraag niet zo relevant, want ik hoef ze niet zonder de foto’s te lezen. Gedichten en foto’s vertellen samen het veelzijdige en veelstemmige verhaal van het slik.

Edwin Fagel