De troost van het pessimisme
|
VersMacht in de Nacht. Handelsbeurs in Gent, 30 november 2002. 'Er staan tien namen van dichters op de affiches. Het hadden er elf moeten zijn. Laten we zeggen dat er iets tussen is gekomen.' De avond is halverwege als Piet Piryns stilstaat bij de op 5 oktober overleden dichter Eddy van Vliet. Het is één van de momenten in de Gentse Handelsbeurs dat de poëzie voelbaar wordt gemaakt. Dat Van Vliets gedichten nu uit de mond van Piryns klonken, schrijnde. Het was dus jammer, dat meteen na dit optreden de liedjes van Bram Vermeulen waren geprogrammeerd. Die verstoorden wat even een poëtische stemming dreigde te worden. 'Deel mij maar bij de onzin in,' zong hij vol overgave. Volgaarne. VersMacht in de Nacht is vergelijkbaar met het Utrechtse Nacht van de Poëzie. Het is een sobere uitvoering daarvan, met minder dichters, minder artiesten – en het duurt ook minder lang. De organisatie had voor deze vijfde editie van het Gentse poëziefestival VersMacht in de Nacht (op 30 november) de geheel gerenoveerde Handelsbeurs gekozen. Het bijzondere aan deze zaal is dat achter het podium een groot raam is geplaatst, dat op de straat uitkijkt. De hele avond kijk je uit op fietsers en wandelaars. Verder is de zaal mooi vormgegeven, in de stijl van de oude beurs – wat een beetje een plechtig effect geeft. Misschien waren de dichters onder de indruk van de afwezigheid van Eddy van Vliet. Misschien ook door de theatrale ambiance. Feit is, dat geen van de voordrachten ontkwam aan een nogal gedragen, plechtstatige manier van voordragen. Het imago van poëzie als zwaarmoedige aangelegenheid, of sterker, als slaapverwekkend tijdverdrijf, werd hierdoor stevig in !het zadel geholpen. Het optreden van Menno Wigman, die de avond opende, was hiervoor illustratief. Hij wekte met zijn voordracht de indruk dat hij weinig van zijn eigen gedichten begreep. Ik heb hem het grappige gedicht Grootsteeds uit zijn laatste bundel Zwart als kaviaar ('Ze weet niet dat ze net als Lisa lacht./ En ik zie niet wat ik van Hugo heb') wel eens frivoler horen voordragen. De avond werd in de verkeerde toonzetting ingezet, en dat bleek niet meer te verhelpen. Ook met zijn andere gedichten kon Wigman geen moment zijn aankondiging waarmaken ('hij dicht met een drumstel in zijn hoofd') – Wigman toonde zoveel eerbied voor zijn eigen gedichten, of was het het medium poëzie, dat er niets swingends viel te ontdekken. Hij was niet de enige. De meeste dichters namen de monotone dreun over, waardoor ik door mijn Gentse vrienden meer dan me lief was op het achterhoofd getikt moest worden, om wakker te blijven. Wat niet betekent dat ik de handen niet een aantal keer geestdriftig op elkaar heb gehad. Gerrit Kouwenaar droeg in de beste Vijftigers-traditie (dat is: gedreven) een lang en indrukwekkend gedicht voor over de Eerste Wereldoorlog. Anneke Brassinga wist zich als één van de weinigen raad met de theatrale situatie waar ze zich in bevond. Haar streke gedichten vielen door de zangerige voordracht gunstig op. Erwin Mortier boeide met de gedichten uit zijn bundel Vergeten licht, maar vooral met de droogkomische opmerkingen tussendoor: 'Nu weet u dat u met mij niet het zonnetje in huis hebt gehaald,' zei hij na een inderdaad droevig gedicht. En de gedichten van Peter Verhelst waren mooi, hoewel hij dat met zijn zouteloze voordracht knap verdoezelde. Hij dichtte bijvoorbeeld over 'een kus die dagenlang onder je tong ligt te rijpen', of over 'iemand die zich op een handdoek uitstrekt, deels meisje, deels verbeelding.' Naast het weerzien met de Gentse vrienden, maakte de aanschaf van het boekje Poëzie, een pleidooi (ISBN 9070968827) van Eddy van Vliet de treinreis naar Gent de moeite waard. Het is een bibliofiele uitgave van een essay dat Van Vliet in 1977 voor het Rechtskundig Weekblad schreef, uitgegeven door het Poëziecentrum, het Gentse equivalent van Perdu in Amsterdam. 'Wat is poëzie?' vraagt Eddy van Vliet zich in het boekje af. 'Wat is deze kunstuiting waarvan de westerse mens volledig is vervreemd, die hem als onbegrijpelijk, onnuttig en vervelend voorkomt, die voor hem een wereld oproept van onevenwichtigen, geestelijk gestoorden, sociaal onaangepasten en puberteitscrisissen?' Deze VersMacht in de Nacht toonde Van Vliets gelijk op dit punt overtuigend aan: als orale kunst is poëzie in ieder geval in onbruik geraakt. De poëzie die werd voorgelezen was vrijwel zonder uitzondering knap geschreven (vooruit: de uitzondering was de Vlaamse dichteres Marleen de Cree met weinig fraaie regels als 'Lucht gutst uit het avondgoud'). Maar een voordracht vereist andere kwaliteiten. Kwaliteiten waarover de gemiddelde dichter niet beschikt. Misschien kun je van goed dichter niet ook nog eens verwachten dat hij een performer is. Toch zou ik hem in dat geval afraden het podium te betreden – ondanks de volstrekt begrijpelijke redenen om het wél te doen (promotie bundel, strelen ego, opstrijken honorarium). Hij bewijst het zorgenkindje van de literatuur, de poëzie, geen goede dienst. Piet Piryns maakte het er met zijn slotopmerkingen niet veel beter op. 'Het was vanavond niet bepaald het theater van de lach,' zei hij. 'Maar misschien moet je dat ook niet verwachten van poëzie.' In elke andere omstandigheid had ik 'Nee nou nóg mooier!' geroepen. Sinds wanneer mag je niet meer lachen om poëzie? Maar Piryns doelde denk ik op het overlijden van Eddy van Vliet.VersMacht in de Nacht werd dus niet zozeer het festival ter viering en promotie van de poëzie. Het had eerder, begrijpelijk genoeg, het karakter van een rouwbijeenkomst. 'De troost van het pessimisme,' noemde Piryns het, in de woorden van die andere grote Vlaamse dichter: Herman de Coninck. Ik ben Van Vliets monumentale laatste bundel Vader weer gaan lezen. Dat hebben ze dan toch maar mooi bereikt. |