Grondbeginselen van de melancholie

Stel: je was een bovenmatig intelligente, wat zonderlinge man. Tijdens je jeugd werd het gezin waarin je opgroeide geterroriseerd door je vader die zijn oorlogstrauma’s, psychoses en driftbuien niet de baas was. Op latere leeftijd blijk je homoseksueel maar verwek je in een dronken bui toch een zoontje. Hij steelt je hart, om vervolgens op vijfjarige leeftijd te overlijden aan een hersentumor.
Stel: je zou hierover schrijven om het onherstelbare verdriet, de gekte, de schuldgevoelens en de dood die jouw leven zo overheersen, te bezweren. Tegelijkertijd zou je ook de bijzondere liefde voor die vader en dat zoontje willen uitleggen, vastleggen en vasthouden.
Stel: je was deze man, zou ruim zeven jaar over dat verhaal doen en het uiteindelijk De kleine blonde dood noemen. Dan zou je tegen de klippen op een prachtboek hebben geschreven.

Na de dood van zijn zoontje sloeg Büch eerst aan het zuipen, om daarna op aanraden van zijn psychiater alles op te schrijven. Het verdriet ging namelijk niet alleen om zijn dode zoon, maar ook om de relatie met zijn ernstig getraumatiseerde vader. In De kleine blonde dood maken de conversaties tussen Boudewijn en zijn vader al snel duidelijk waar Buchs latere mateloze fascinatie met Duitsland, de natuur en intellectuele kennis in het algemeen vandaan komt. Met name in de beroemde ‘vlinderscene’ – kleine Boudewijn vangt voor vader een zeldzame vlinder Op Duits Grondgebied. Als de man dat per ongeluk hoort vertrapt deze in wrede manie de vlinder voor de ogen van het kind- wordt Büch’s latere doen en laten letterlijk geïllustreerd en, voor de psychologen onder ons, verklaard:

Opeens zag ik een vlinder fladderen waarvan mijn vader alleen nog maar een beschadigd exemplaar bezat. Als ik deze voor zijn collectie zou kunnen vangen, zou hij waarschijnlijk dolblij zijn. Het was een landkaartje dat bij ons in de duinen allang niet meer voorkwam. ‘Araschnia levana L,’ fluisterde ik in mijzelf.
‘En hoe heet hij in het Duits?’ vroeg hij altijd in de duinen als we een bepaalde vlinder hadden gevangen. Als ik het juiste antwoord had gegeven zei hij: ‘uitstekend, en nu in het Latijn.’
Nu was hij er niet bij maar ik mompelde voor mijzelf het rijtje: ‘landkaartje, Landkärtchen, Araschnia levena L.’

(…)

‘En wat betekent die L?’
‘Dat hij zijn naam heeft gekregen van Linnaeus, een Zweedse bioloog.’
Goed zo jongen. Je leert het nog wel eens.’
(p15/16)

De kleine Büch doet alles om ‘vati’ te plezieren, dus het contrast met zijn eigen vaderschap is des te groter. Zoontje Mickey wordt namelijk vrij opgevoed door zijn alcoholische moeder Mieke en ‘pappa Boudewijn’. De haat voor de moeder lijkt groot, Büch is immers homoseksueel en heeft het kind naar eigen zeggen in een dronken bui verwekt. Maar voor Mickey probeert hij toch zo goed en zo kwaad als het gaat een goede vader te zijn. Hij maakt knapzakjes, gaat dagjes naar Artis en voert hem vervolgens tot kotsen toe met snoep en limonade. Ondertussen kletsen vader en zoon wat af en in die schattige gesprekken komt geen Linneaus, Goethe of Duitsland voor:

Waar praat je met een jongen van vijf over? Over weinig. Je praat weliswaar veel maar het gaat zelden ergens over. Kleuters vragen: ‘Hoe lang is het nog lopen? Zijn we hoog? Hebben ezels ook piemels? (‘Kijk maar, hier.’ ‘Gadverdamme wat een vies ding.’ ‘Je vroeg erom’) Kan de zon naar beneden vallen? Kun je benzine drinken? Krijg ik later borsten?
(p162).

Wat verder te zeggen over De kleine blonde dood, behalve dat het beschrevene gewoon bijna te veel is voor één boek, laat staan voor één mensenleven? Te veel verdriet, te veel psychologische terreur, te veel ontreddering en te veel gekte passeren de revue in de 194 pagina’s die dit verhaal beslaan. Vaders die de Gouden Koets bestormen en een militaire pop in het legermuseum aanvallen, ex-geliefden die volslagen dronken in de gang liggen en het bed onderkotsen en een rare oom die een weekendje uit het gesticht komt logeren en vervolgens wordt achtervolgd door de plaatselijke patatboer; Büch grossiert in dergelijke sappige anekdotes en vreemde verhalen waar het menselijk tekortschieten vanaf druipt.

Al zegt hij soms plotseling zeer direct waar het hem echt om gaat. Na Mickey’s dood reageert het ziekenhuis zakelijk (‘meneer, grof gezegd is uw zoontje zo dood als een pier’) en bezoekt Büch de crematie van de weeromstuit in zijn eentje. Daar laat hij ‘Out of time’ van de Rolling Stones draaien. Het kistje zakt te snel naar beneden. En dat was ‘m dan. ‘Ik heb het gevoel dat ik in de hel ben beland’, schrijft hij over dat moment. En ook: ‘Ik raakte in een staat van onbeschrijflijk verdriet.’ Met dit boek heeft Büch dus tegen de klippen op geprobeerd dat verdriet te beschrijven. En zelfs als dat niet helemaal gelukt is, is in ieder geval de flaptekst van het boek bewaarheid: ‘De kleine blonde dood beschrijft de grondbeginselen van de melancholie.’ Met alle onvergetelijke gevolgen van dien.

Liesbeth Smit