Herman Verbeeck, in zijn creatie van Frans Laarmans, wandelt ontspannen over het podium, blikt in de zaal waar het publiek zijn plaatsen zoekt en knikt eens vergenoegd. De kleine zaal is behoorlijk vol en even later rollen de zinnen van Elsschots Kaas nagenoeg integraal de ruimte in. Simpele taal, maar zeer melodieus. Korte zinnen, maar zeer beeldend. Verbeeck is een Kaasveteraan. Tien jaar geleden al trok hij met deze monoloog langs de theaters en oogstte kritieken met louter superlatieven.
Frans Laarmans is een eenvoudige klerk en zo ziet hij er ook uit. Z'n pak heeft gladde plekken, de zoom hangt hier en daar wat uit z'n jasje, het pochet zit verkreukeld en z'n schoenen vertonen doffe plekken.
Slechts een aantal scènes is uit de tekst weggelaten. Teksten die ik meteen mis. Over het sterven van zijn moeder. Waar Elsschot Laarmans meteen naakt neerzet. In al zijn kwetsbaarheid staat daar een mens. Maar verderop in de tekst komen kansen genoeg om de mens Laarmans in al zijn facetten te tekenen. Op de begrafenis van zijn moeder ontmoet hij voor het eerst 'mijnheer Schoonbeeke'. De bewondering straalt van Verbeeck af, het simpele feit dat deze man in hem geïnteresseerd lijkt, maakt dat hij in zichzelf durft te geloven. Geen moment heeft hij in de gaten hoe hij gemanipuleerd wordt. Hoewel hij zich doodongelukkig voelt in de vriendenkring van Schoonbeeke, zet hij deze zelfkastijding desondanks voort. Snel gaat Herman Verbeeck door de Elsschot-zinnen, maar steeds op het juiste moment vallen korte theatrale pauzes, die onderstrepingen en accenten aanbrengen. Scènes vloeien moeiteloos in elkaar over; soms helpt de belichting, een volgende keer loopt Verbeeck naar een andere hoek van het podium, maar vaak bevriest het toneelbeeld voor een enkele seconde en wanneer de acteur zich herneemt bevinden wij ons met hem in de volgende situatie. De bijfiguren uit de novelle zet Verbeeck moeiteloos neer. Als een kameleon verschiet hij van personage, met slechts een minimale verandering in zijn houding, een slepend of temend zinnetje karakteriseert hij zijn tegenspeler. Nooit groeit de bijfiguur uit tot iets belangrijks, hij dient slechts om Laarmans beter neer te zetten.
Elk gebaar is bedacht, elke verandering op de scène is ingestudeerd, maar Verbeeck brengt het fris. Een inval is een gedachte van dát moment, zelfkritiek, paniek, hoogmoed, alles oogt authentiek en geen ogenblik zit hij op de automatische piloot. Met slechts twee stoelen, een krukje en een kapstok tovert de Vlaamse acteur voor onze ogen de talrijke locaties uit Elsschots Kaas. Opgeblazen zit hij in de hypocriete vriendjesclub, vervuld van walging staat hij voor de Kaasetalage, schuw verscholen in de hoek van zijn salon terwijl buurvrouw Peters door het raam tuurt. Deemoedig tenslotte eindigt hij bij het graf van zijn ouders, waar Verbeeck een gedicht van Elsschot in de tekst gevoegd heeft.
De rijke tekst geeft Verbeeck volop gelegenheid om het karakter van Frans Laarmans uit te benen, waardoor het meebeleven van zijn Kaasavonturen bij het publiek dubbele gevoelens oproept. Het maakt Laarmans' zelfingenomenheid bij Schoonbeeke zowel weerzinwekkend als vertederend, zijn paniek als Hornstra aankondigt te komen afrekenen even meelijwekkend als schrijnend. De meedogenloosheid waarmee Laarmans zijn zelfonderzoek uitvoert, wordt op deze manier even ontroerend als herkenbaar. In een adembenemende avondvullende voorstelling voert Herman Verbeeck zijn publiek mee langs het Kaasdrama, dat Laarmans nodig had om zijn plek op deze wereld te kunnen waarderen. Waarmee hij, óók in de tweede ronde, Elsschots creatie waardig tot leven wekt.
Marjon Sarneel