print deze pagina

Het lichaam leeft nog even door



Auteur: J. Bernlef
Titel: Hersenschimmen
ISBN: 9021452472
Uitgeverij: Querido
Datum bespreking: 13-06-2004
 
Hersenschimmen

Doodgaan is geen pretje, op welke manier je het ook doet. Er zijn diverse manieren om het te doen, maar ik zou zelfs met het pistool op de borst geen voorkeur uit kunnen spreken. Ik geloof dat ik het wel prettig zou vinden om even de tijd te hebben afscheid te nemen van mijn dierbaren; maar ik weet niet of ik het ervoor over heb daarvoor ziek, ellendig, bedlegerig en stinkend mijn leven af te ronden. Maar in ieder geval zou het fijn zijn als mijn lichaam en geest er tegelijk mee op zouden houden - niet dat de geest afsterft en het lichaam nog een tijdje nietsvermoedend doorhobbelt.

In zijn roman Hersenschimmen (1984) illustreert J. Bernlef hoe dit laatste in zijn werk gaat. Het is een roman over dementie, over de dood: over vergankelijkheid, over een nietsvermoedend sterven.

Het proces wordt verteld vanuit het perspectief van een oudere man, die aan het begin van het verhaal voor het raam staat. Hij staat te wachten op de schoolkinderen die altijd voor zijn huis de bus nemen. De openingszin vat de dramatiek van de situatie al treffend samen, maar dat heb je nog niet in de gaten als je het boek voor het eerst openslaat: ‘Misschien komt het door de sneeuw dat ik me ’s morgens al zo moe voel.’ De schoolkinderen komen niet. Bladzijden later blijkt, dat het zondag is, en bovendien al ver in de middag.

Het begint met dit soort verstrooidheden. Ze zijn vervelend, maar meer nog zijn ze verontrustend. Het zijn iets te grote vergissingen om verstrooidheden te kunnen blijven noemen. En dit soort vergissingen stapelen zich op. Er is iets aan de hand, hij weet niet wat, hij moet dat uit zien te vinden.

Je ziet de hoofdfiguur langzaam alle houvast verliezen. Je volgt een schijnbaar samenhangende mijmering over een potlodendoos, tot zijn vrouw Vera hem gebiedt van de stoel af te komen waar hij op was gaan staan om die doos te zoeken.

‘Doe niet zo gevaarlijk,’ zegt ze, ‘en kom van die stoel af, voordat je valt. Wat zoek je daar?’
‘Een timmermanspotlood,’ mompel ik terwijl ik van de stoel klauter. Als ze het nog een keer vraagt zwijg ik, alsof ik haar niet heb verstaan.
(...)
Inderdaad, wat deed ik daar, hoe kwam ik daar op die stoel? En zo opeens. Plotseling bevond ik mij op een keukenstoel in het washok. Zonder dat er iets aan voorafging.

(Hersenschimmen, p. 13)


 

Zijn vrouw, altijd zijn steun en toeverlaat, wordt langzamerhand degene die hem telkens op de vergissingen wijst, degene tegenover wie hij zijn toestand moet verbergen. Dat zij zijn ware toestand niet in de gaten heeft, wordt steeds gevaarlijker. Bijvoorbeeld als ze een pizza in de oven doet en hem vraagt even op te letten terwijl ze zelf even een douche neemt. Hij moet zich tot het uiterste inspannen om op te blijven letten tot die tien minuten voorbij zijn, en vergeet wat hij dan moet doen.

Maar langzamerhand raakt hij steeds meer het besef van zijn toestand kwijt. Hij vergeet situaties, vergeet gezichten, raakt steeds meer verdwaald in zijn eigen verleden - denkt dikwijls dat hij in dat verleden leeft, wat hem in de meest schrijnende situaties brengt. Tenslotte herkent hij zijn eigen vrouw niet meer. Wat in het begin nog als verstrooidheid begint, eindigt in de volkomen wartaal die de laatste pagina’s van het boek beslaat, als hij inmiddels in een tehuis is opgenomen - met af en toe een helder moment:

Gedoofde mannenkop...kwijl dat in de kraag van zijn overall loopt...rose lippen die open en dicht gaan als van een vis...trommelt wat afwezig met zijn vingers op zijn gulp...ben ik ook zo?

(Hersenschimmen, p. 154)

J. Bernlef

Het knappe aan dit boek is dat het de lezer niet alleen getuige maakt van het verval, maar ook deel laat nemen in dat proces. Doordat het boek vergissing op vergissing stapelt, en bovendien heel beeldend is geschreven, raakt de lezer door dezelfde verwarring bevangen. Hersenschimmen toont hoe het is om een oude man te zijn, maar meer nog is het boek een portret van de persoonlijkheid achter die oude man. Het lange leven dat die man heeft gehad, krijgt tussen neus en lippen door gestalte in enkel rake schetsen. Het is het portret van een man die ongemerkt wegglipt uit zijn leven.

Deze manier van doodgaan is misschien wel de ergste. De man zelf heeft niet meer in de gaten dat zijn geest uitdooft, maar het moet een bittere ervaring zijn je geliefde op deze manier te moeten verliezen. De manier waarop Bernlef deze schrijnende situatie, die dagelijkser is dan we ons dikwijls realiseren, invoelbaar heeft gemaakt, is een prestatie van formaat.

Edwin Fagel


 
Niets van deze pagina's mag worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur.
copyright © de Recensent 2000-2004