print deze pagina

Zingen tegen de heimwee



Documentaire: Wat mijn hart zingt
Regie: Arno Kranenborg
Uitzending: Humanistische Omroep, donderdag 12 februari 23.10 uur
 

Precies in de week dat de Tweede Kamer debatten voert over het vreemdelingenbeleid, de mogelijke uitzetting van 26.000 vluchtelingen en de vermeende ‘220 schrijnende pardongevallen’ van minister Verdonk van Vreemdelingenzaken en Integratie, zendt de Humanistische Omroep de donderdagdocumentaire Wat mijn hart zingt uit. Hierin volgt regisseur Arno Kranendonk vijf vluchtelingen die met liederen en muziek uit het thuisland hun verhalen vol eenzaamheid en heimwee naar de familie verwoorden. Voor sommige geportretteerden is ‘muziek dan ook de enige goede vriend die ik nog heb.’

De timing van deze uitzending is in ieder geval goed. Want als ‘Wat mijn hart zingt’ iets kan nuanceren aan de momenteel gevoerde politieke discussie is het wel dat vluchtelingen mensen zijn die vaak gebukt gaan onder gevoelens van eenzaamheid, pijn en soms regelrechte wanhoop over de situatie waarin zij zich bevinden. Aan het gezicht van de Afghaanse Nawadi, hier in Nederland krantenbezorger van het Geldersch Dagblad, is de pijn bijvoorbeeld af te lezen als hij praat over zijn echtgenote en vier dochters hij die drie jaar geleden thuis achterliet. Om de heimwee te verzachten zingt hij regelmatig cassettebandjes in voor hen, al denkt hij niet dat hij ze ooit nog terug zal zien. Ook de Armeense Felix lijkt melancholiek als hij in een Overijsselse accordeonwinkel Dileyaman speelt, een lied over de verschrikkingen van de recente genocide aldaar. Als de verkoper vervolgens na afloop reageert met een goedbedoeld ‘Goh, da’s mooi zeg’ en Felix antwoordt met ‘Ja, dat is Armeense moeziek’ is de wederzijdse vervreemding bijna woordeloos -en dus knap- in beeld gebracht door Kranenborg.


 

De sfeerbeelden van uitgestrekte Hollandse polders in de lente, een carnavalsoptocht in Zuid-Limburg en de kille gangen van een asielzoekerscentrum doen verder veel voor de sfeer van troosteloosheid die de vijf vluchtelingen omringt. Des te opvallender is daarom dat de documentaire toch niet intiem of emotioneel weet te worden. Dat kan komen omdat de invalshoek, waarbij de muziek het verhaal moet ondersteunen en soms zelfs bijna vertellen, niet bijzonder sterk lijkt te werken. Een jonge Tibetaan komt bijvoorbeeld veel te kort in beeld om te raken en zingt –ongetwijfeld naar goed Tibetaans gebruik - zijn lied vervolgens dermate schril dat het ronduit irriteert. Ook van de Chinezen die een grappig hofdansje uitvoeren aan zee blijft onduidelijk wat hen drijft en wat hen is overkomen. De beelden en geluiden pakken daardoor niet, terwijl daar gezien de achterliggende verhalen ongetwijfeld alle reden toe is.

Toch blijft na afloop van ‘Wat mijn hart zingt’ zeker een naargeestig gevoel hangen over het lot van deze mensen, al komt dat niet door het Somalische lied dat de oude Hareda bijvoorbeeld zingt in de gang van het vluchtelingencentrum. De ontroering ontstaat pas door de wanhopige woorden die ze net daarvoor in haar kamertje heeft gesproken. Zoals: ‘het verdriet van wat mij is gebeurd is groter dan mijn mond kan vertellen’ En ook: ‘ik ben hier niets. Ik ben verdrietig. Wie ben ik? Wie kent hier mijn naam?’ Het is op dit soort -te weinige- momenten dat Kranenborg’s film zijn kern echt raakt. Even komt ‘een vreemdelingendossier’ tot leven en is een verdrietig, gebroken mens te zien. Dat het lied van Hareda na deze ontboezemingen juist daardoor verwordt tot overbodige ruis, is een ietwat teleurstellend resultaat. Zeker gezien de opbouw van deze documentaire.

Liesbeth Smit


 
Niets van deze pagina's mag worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur.
copyright © de Recensent 2000-2004