'Hello, I'm Johnny Cash' |
Johnny Cash (26-02-1932 - 12-09-2003) |
Een van mijn eerste muziekherinneringen - ergens begin jaren ’80 opgedaan, ik was toen een jaar of 8 – betreft een wonderschoon liedje dat op een L.P. van mijn ouders stond, die voor het overige een muzieksmaak hadden (en hebben) die je je ergste vijand nog niet toewenst. Wat ik hoorde was simpel: een eenvoudige riff van een paar akkoorden en een man die een verhaaltje vertelde en daarmee bijval oogstte van een onzichtbaar publiek. Als klein jongetje was ik gefascineerd door dit liedje. Ik begreep niets van de tekst, maar ik wist dat het ongelofelijk grappig moest zijn. Mocht het later als ik groot was niet lukken piloot of bakker te worden, dan wilde ik toch op z’n minst met zo’n zelfde zware stem verhaaltjes vertellen aan een publiek dat mij bewonderend toejuichte, net als die meneer op de L.P. Die meneer was Johnny Cash, het liedje A boy named Sue; de live-versie, opgenomen tijdens een optreden voor de bewoners van de San Quentin-gevangenis, waar Cash zelf ook enige tijd had doorgebracht wegens drugsbezit. Mensen die het liedje kennen en over enig gevoel voor humor beschikken, zullen een glimlach niet kunnen onderdrukken bij het volgende citaat: ‘My name is Sue, how do you do?!’ – een even eenvoudige als briljante samenvatting van de inhoud van het nummer. En daarmee is gelijk Johnny Cash getypeerd: briljant in eenvoud. Een van de ontroerendste momenten uit het San Quentin-optreden is direct al aan het begin te horen, Cash betreedt het podium en zegt ‘Hello, I’m Johnny Cash’, waarna een oorverdovend gejuich opstijgt en Cash Folsom Prison Blues inzet, een nummer dat de New York Times ooit omschreef als de voorloper van de gangsta’ rap. Alleen de allergrootsten kunnen zó een optreden beginnen. Cash overleed afgelopen vrijdag, 12 september, vijf maanden na de dood van zijn vrouw en countryzangers June Carter, aan de gevolgen van diabetes. Enkele jaren geleden was Cash al verteld dat hij leed aan het ongeneeslijke syndroom van Shy-Drager, maar Cash zong onverstoorbaar door. Zolang hij de ziekte niet voelde, wás hij niet ziek, vond hij. Want Cash was behalve de personificatie van ‘the American dream’ een man van no-nonsense, een man die ondanks zijn felle maatschappijkritiek en pacifistische overtuiging, geliefd was bij alle presidenten van de Verenigde Staten èn bij het gewone volk – Folsom Prison Blues (1955) stond in het zuiden van de V.S. een jaar lang nummer 1 in de charts, 150 van zijn songs haalden de country-hitlijsten, hij won 10 grammies, had wereldwijd meer dan 40 hits en werd vorige maand nog bekroond tijdens de MTV Music Video Awards. Hij werkte samen met o.a. Bruce Springsteen, Elvis Presley en U2, zorgde er in 1963 eigenhandig voor dat Bob Dylan’s contract bij Columbia gecontinueerd werd, en zijn nummers werden gecoverd door Joan Baez, Emmylou Harris, Percy Sledge en ontelbare anderen. |
Hoe indrukwekkend genoemde cijfers en namen ook mogen zijn, de ware Cash is terug te vinden in zijn nummers. Zijn stem bezit een emotionele intensiteit en overtuigingskracht die ik in de muziekgeschiedenis enkel nog bij Billie Holiday ben tegengekomen. Het leven van Cash kende - evenals het leven van Holiday - armoede, drugs, véél drugs, en drank, véél drank, totdat hij eind jaren ’60 samen met zijn vrouw definitief afkickte en zich liet dopen tot Born Again Christian. Cash wist van de duivel en van God, en dit maakt hem zo geloofwaardig. De man weet waarover hij het heeft als hij in zijn lijflied Man in black (1971) zingt: ‘I wear the black for the poor and beaten down, living in the hopeless hungry side of town. [...] I wear the black for those who never read or listened to the words that Jesus said.’ Dit is een tekst die uit willekeurig welke mond ergerniswekkend moralistisch zou klinken, maar Cash komt ermee weg door zijn oprechtheid, zijn milde ironie die nergens gemakzuchtig verwordt tot cynisme. Net zoals in Why me Lord (1994) God werkelijk gaat bestaan, al is het maar voor 2 minuten en 20 seconden, als Cash zingt: ‘Why me Lord, what have I ever done to deserve even one of the blessings I’ve known. [...] Now that I know that I’ve needed you so, help me Jesus, my soul is in your hands.’ Cash was, hoewel hij strikt genomen countrymuziek maakte, een man die genres en generaties overschreed. Van het ronduit melige Daddy sang bass (1968) tot het anti-oorlogsnummer Don’t take your guns to town (1967), van het spijkerbroekenliedje Ring of Fire (1967) tot de prachtige regels ‘First time I shot her, I shot her in the side. Hard to watch her suffer, but with the second shot she died’ uit Delia’s gone (1994), wat Cash ook deed in de ruim 50 jaar dat hij muziek maakte, hij verloor nooit zijn geloofwaardigheid. The man in black was in feite meer rock ‘n’ roll dan Eddie Vedder en Eminem en iedereen daartussen bij elkaar. Johnny Cash is een legende. Een levende legende, want legendes sterven niet. Nooit. |
Niets van deze pagina's mag worden overgenomen zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur. copyright © de Recensent 2000-2002 |